Home » Fiction

Warning

This story is rated «NC-17», and carries the warnings «abuse, rape (misbruik, verkrachting)».
Since you have switched on the adult content filter, this story is hidden. To read this story, you have to switch off the adult content filter. [what's this?]

Remember that whether you have the adult content filter switched on or off, this is always an adults only site.

Nadreqze, of de liefde van een man en een elf (NC-17) nl Print

Written by Eve

30 June 2010 | 38928 words

Title: Nadreqze, of de liefde van een man en een elf
Author: Eve
Rating: NC-17
Pairing(s): Faramir, Denethor, Boromir
Warnings: abuse, rape (misbruik, verkrachting)

Faramir heeft in drie dagen zoveel meegemaakt dat hij niet meer wil leven. Als een gebroken man wordt hij midden in de nacht voor de muur van Gondor gegooid. Verborgen in zijn eigen vertrek krijgt hij te maken met een onverwachte loge, een elf, die wil dat hij in leven blijft. Zullen ze de weg naar leven en genezing kunnen vinden?
(Faramir’s life changes completely within three days. He has suffered so much… As a broken man he is thrown in front of Gondor’s walls. Hiding in his chamber he meets an elf who wants him to stay alive. Can they find a way to life and healing?)


Hoofdstuk 1

Een opvallende verschijning loopt het Huis van Gondor binnen, een prachtige, mannelijke elf in een aureool van lange, gouden haren. Met licht wapperende gewaden en een stevige tred maakt de elf zijn entree. De bedienden buigen bijna automatisch voor hem en het eveneens mooie tweetal dat naast hem loopt. Een wachter roept: “Haldir, komend vanuit Caras Galadhon, vergezeld door zijn broers Rúmil en Orophin, bewaarders van de grenzen van Lothlorien.”

In de grote en kale ruime loopt iemand hen tegemoet. Het is een grote man die echter klein lijkt als hij naast de elf komt te staan, zijn gelaat zoveel witter, zijn lippen smal. In tegenstelling tot Haldir heeft hij zijn schouders gebogen. Hij begint al van verre te spreken. Zijn stem klinkt voornaam en een beetje kil. “Moge u zich welkom voelen in onze witte stad, Minas Tirith, de stad met zeven verdiepingen, de grootste stad van Gondor, omgeven door de velden van Pelennor en de heilige berg Mindoluin.”

De wachter roept bijna automatisch: “Heer Denethor, de 26e en laatst regerende stadhouder van Gondor van het Huis van Hurin. Buig, aanwezigen, buig…” maar de stadhouder heft zijn arm om hem tot zwijgen te brengen. “Wat brengt u hier?”

“Wij zijn op doortocht,” klinkt de warme stem van Haldir. De elf kijkt Denethor recht aan en spreekt zijn woorden rustig uit. “Orks hebben tijdens de vorige maan onze grenzen aangevallen en onze grensbewakers hebben ze gevolgd. Hun terugtrekkende beweging bracht hen tot ver in Gondor. Wij komen om u hiervan op de hoogte te brengen en u onze diensten aan te bieden. Onze strijdmacht staat gereed om uw land te helpen verdedigen tegen een wellicht volgende poging van de Orks om gevechten uit te lokken en schade te berokkenen aan onschuldige burgers van Midden-Aarde.”

De ogen van Denethor knijpen zich tot spleetjes. “Orks. Mmmm. Dat is lang geleden.”

“Inderdaad. Het lijkt te ongeloofwaardig voor woorden en het spijt me dan ook te moeten berichten dat het op waarheid berust. Het onrustbarende is dat ze zich vooral lijken bezig te houden met het ontwrichten van het dagelijkse leven in deze onstabiele periode van vrede. Ze ontvoeren elfen, hobbits, mensen en andere vreedzame wezens van Midden-Aarde, houden ze vast, mishandelen ze op ondenkbare wijze en laten ze weer vrij. De toegebrachte schade is in lichamelijk opzicht gruwelijk maar vooral ook geestelijk zeer schokkend en van lange duur. Het lijkt alsof ze op deze wijze meer dan alleen een oorlog ontketenen. Ze ontwrichten onze wereld want wat ze aan de enkelen in ons midden doen, doen ze aan iedereen. Hun invloed breidt zich uit. We zullen…”

“Actie moeten ondernemen,” vult Denethor aan.

Haldir knikt en buigt lichtjes.

“U bent welkom,” zegt de stadhouder. “We zullen slaapvertrekken voor u in gereedheid brengen. Ervaart Minas Tirith als uw huis. U kunt baden en straks genieten van een goede maaltijd. Ik zal de koks laten weten dat er gasten zijn en ook mijn oudste zoon Boromir inlichten. Mijn jongste zoon is vier dagen geleden vertrokken voor een inspectie van de grensposten maar zal binnenkort weer aanwezig zijn. Morgen spreken we verder, dan zullen we onze tactieken bespreken en de krijgsmachten inlichten en inschakelen.”


De jonge man voelt het paard abrupt stoppen. Hij sist van pijn en bijt op zijn lippen. Dan voelt hij een duw, valt van de brede rug van het paard op de grond en schrikt van de onverwacht harde klap. De jonge man kreunt en probeert weg te kruipen. Er klinkt gelach, het geluid van paardenhoeven wordt zachter, de man is alleen. Bloed druppelt in het zand. De muren van Gondor zwijgen.


De logeerruimte is ruim met een hoog plafond en een vloer van steen, spaarzaam ingericht. Voor de grote ramen hangen dikke, rode gordijnen. Er branden kaarsen. Haldir loopt rond, bekijkt wat hij ziet en probeert de kilte te negeren. Hoe het kan dat mensen zo hoekig, zo vierkantig willen leven begrijpt hij niet. De elf mist de groene wereld van kronkelige takken en onverwacht zacht mos maar hij probeert er niet aan te denken, kijkt naar het wollen kleed op de vloer, voelt met zijn vingertoppen aan de stof van de gordijnen en concentreert zich op de warmte van het vuur in de open haard waar hij blijft staan. Hij kijkt in de vlammen die zijn gezicht een oranje gloed geven. Een klop op de deur doet hem opkijken.

“Kom je nog een glas wijn bij ons drinken?” vraagt Rúmil.

“Nee dank je, vanavond wil ik alleen zijn.”

Zijn elfenbroer knikt en sluit de deur. Haldir draait zich weer om naar het vuur en strekt zijn armen er naar uit.


Naar binnen, naar binnen, denkt de man en hij sluipt langs de schaduwen van de huizen – niemand mag hem zien, niemand, niemand mag hem ooit nog zien. Hij moet verdwijnen in de stilte van de droomloze slaap, hij moet zichzelf meenemen naar het land waar niemand meer kan komen. Zijn vader, zijn broer, hij moet iedereen de schaamte van zijn bestaan besparen. Hij wankelt en houdt zich vast aan de muren. Alles doet pijn aan hem, in hem, rondom hem. Hij glipt een deur binnen, kruipt half door de gangen, opent de deur van zijn eigen slaapvertrek, sluit de deur, opent de volgende in de hoek van het vertrek, sleept zichzelf naar binnen en doet de tweede deur op slot. Hier is het mes. Hier zal het einde zijn.


Het is nacht. Haldir schrikt op. Hij ligt in het vreemde bed met de koele lakens en hoekige vormen, kijkt even om zich heen, doorboort met zijn scherpe ogen de donkere kamer en laat zich weer achterover zakken. Dan hoort hij het opnieuw. Zijn gehoor laat hem nooit in de steek, hij weet het zeker. Vlakbij klinken de ingehouden snikken van een persoon die hoogstwaarschijnlijk mannelijk is, gezien het timbre van de vooralsnog verborgen stem. Haldir staat op en loopt naar een deur in de hoek van de kamer, duwt ertegen, voelt dat het niet meegeeft en gaat op de grond zitten.

“Wat is er aan de hand?” fluistert hij tegen het dikke hout van de deur. “Kan ik helpen?”

Het wordt stil. De ander bevindt zich vlak achter de gesloten deur. Haldir hoort dat de man zelfs zijn adem in houdt, zijn goed getrainde oren kunnen dat registreren, net als het feit dat het om een badkamer moet gaan. “Mijn naam is Haldir,“voegt hij toe. “Ik ben een elf. Ik ben gekomen om hulp te bieden. Ik doe niks tegen uw wil maar ik wil graag helpen.”

Het blijft stil. Haldir hoort de man slikken, hoort de smorende geluiden van iemand die zijn snikken probeert tegen te houden maar daar amper in slaagt. Hij kan de luchttrillingen voelen van het schokkende lichaam, hoort hoe de vingernagels zich in handpalmen boren.

“Huil maar, het is niet erg,” fluistert Haldir. “Ik begrijp het maar al te goed dat er soms gehuild moet worden. U hoeft zich nergens voor te schamen, ook ik moet af en toe mijn tranen laten gaan.”

“Maar u bent mij niet,” klinkt een stem, zacht. Het is inderdaad de stem van een jong volwassen man, dat hoort de elf nu duidelijk. “Het spijt me dat ik u wakker heb gemaakt, elf Haldir, ik wist niet dat we bezoek hadden. Ik zal zachter zijn. Gaat u alstublieft slapen, het is niet zo erg als u misschien denkt. Ik red me wel.”

Haldir haalt diep adem nu hij de stem herkent en weet wie er zich achter de kant van deze deur bevindt. Van alle mensen die hij heeft ontmoet zit hij hier naast de deur van de badkamer van Faramir, de jongste zoon van Denethor, de jongen die jaren geleden een onuitwisbare indruk op hem achterliet. Hij had zo gehoopt hem weer te ontmoeten. Hij had er jaren naar verlangd.

Haldir zag hem voor het eerst op het plein van de zevende verdieping, naast de witte boom, toen hij een ochtendwandeling aan het maken was. Twee mannen waren met elkaar aan het stoeien. Waarschijnlijk waren ze eerst aan het zwaardvechten geweest maar hun zwaarden lagen vergeten op de grond. Haldir herkende Boromir en wist dat de ander zijn broer moest zijn. Ze stonden lachend tegenover elkaar, hun haren alle kanten op, en in het zonlicht had hij hun vrolijkheid gezien, hun blijdschap met elkaar en dit moment. Boromir, de grootste van het tweetal, straalde. Hij was een en al enthousiasme en spierkracht, blakend van gezondheid. Faramir was tengerder, kleiner en rustiger van aard. De jongen, toen bijna volwassen, was mooi om te zien – zijn lichaam slank en gespierd, zijn ogen helder blauw – maar anders dan bij zijn grote broer het geval was, viel het niet onmiddellijk op. Het was in ieder geval niet zijn uiterlijke schoonheid waar Haldir later steeds opnieuw aan terug dacht, maar zijn innerlijke schoonheid, die door zijn zacht blauwe ogen, manier van spreken en houding naar voren kwam.

In de daarop volgende weken bleek Faramir intelligent te zijn, welbespraakt, geïnteresseerd in een veelheid aan onderwerpen en betrokken bij iedereen om zich heen. In zijn manier van bewegen, uiterlijk en handelen leek hij op een elf maar hij bezat de wijsheid die van de oude families van witte tovenaars afkomstig had kunnen zijn en droeg de natuurlijke vriendelijkheid van hobbits met zich mee. Haldir merkte dat de jongen hem had geraakt, hij had vaak over hem gedroomd. En nu ontmoet hij hem weer, vele jaren ouder, onnoembaar verdrietig en onbereikbaar.

“Faramir, ik herken je stem. Zou je de deur open willen doen? Dan kunnen we misschien even praten. Ik vind het fijn je weer te ontmoeten en ik wil ook graag zien wat ik voor je kan doen,” zegt Haldor met zachte stem.

Het is stil aan de andere kant.

“Alsjeblieft,” klinkt het gesmoorde antwoord, “ik… eh, ik schaam me zo, het spijt me, ik kan niet, ik, ik…”

“Wat is er gebeurd?”

“Ik ben, heb…” Het wordt stil. “Laat maar…”

Haldir hoort hoe Faramir’s hoofd zacht achterover leunt en tegen de muur blijft rusten. Zijn voeten bewegen even, er schuift iets over de grond, metaal over tegels. Er klinkt een klikkend geluid. Haldir gaat gelijk op zijn hurken voor de deur zitten. Faramir heeft een mes in zijn handen. Dit is ernstig. Met zoveel mogelijk vriendelijkheid in zijn stem begint hij tegen de dichte deur te praten. “Ik weet niet of je mij nog kent, maar ik heb je jaren geleden ontmoet. Ik weet nog goed hoe ik onder de indruk was van jou. Misschien heb je iets gedaan waarvoor je je schaamt, of is je iets overkomen dat schaamte oproept, maar wat het ook is, het zal mijn beeld van jou nooit wijzigen.”

Faramir zwijgt. Er klinkt een licht zoevend geluid van een door lucht snijdend mes. Misschien houdt hij het gedachteloos in zijn handen.

“Ik herinner het mij,” klinkt de stem van Faramir. “Je was het mooiste wezen dat ik ooit heb gezien. Ik zag je naast de witte boom op het plein en je haar glansde als een aureool, het was adembenemend. Ik zal het nooit vergeten.” Zachter: “Ik zal me nooit meer aan jou kunnen vertonen.”

“Faramir! Wat is er gebeurd dat woorden je niet meer bereiken?”

Een snik, een hardere zwiep met het mes, een verkramping in zijn voeten, het duwen van zijn hoofd tegen de tegels, een korte bonk: “O je zult je generen voor mij, Haldir, je zult mijn schaamte delen. Wat ik heb meegemaakt en gedaan… het is te walgelijk voor woorden… ik ben niet langer de jongen die je ooit zag. Ik ben goor, onrein, ik ben bezoedeld door de donkerste lagen van mijn eigen wezen. Ik, ik kan hier niet blijven. Ik moet…”

“Geen zelfmoord plegen. Doe dat niet, alsjeblieft.”

Faramir zwijgt. Haldir hoort hoe zijn lichaam verstijfd. De elf leunt met zijn rug tegen de muur en sluit zijn ogen. Dit is te ernstig. Hoeveel tijd heeft hij nog? Faramir’s stem komt van te diep, klinkt rauw en oprecht. Hij zou de deur kunnen forceren maar hij is hier te gast en zolang het niet hoeft kiest hij er liever niet voor. Hij zou hulp kunnen halen maar de kans dat Faramir zichzelf in de tussentijd zal doden is reëel. Onwillekeurig schudt hij zijn hoofd. Hij weet wat hij moet doen.

Hij gaat op zijn hurken voor de deur zitten en bukt zich tot zijn neus lichtjes de grond raakt. Hij snuift de lucht onder de deur van de badkamer naar binnen. Het is zoals hij vreesde. Nadreqze. Wat er ook is gebeurd, Faramir is in ernstige mate bedwelmd geweest en moet nog steeds de gevolgen van dit gevaarlijke kruid ondervinden. Wie heeft hem toegetakeld – de voor mensenoren onhoorbare geluiden vertellen over pijn -, wie heeft hem met Nadreqze bedwelmd terwijl het gebruik van dit kruid in Gondor ten strengste verboden is? Hij moet het weten. Faramir zal hem niets vertellen. Hij heeft geen andere keus.

Haldir maakt zijn hoofd leeg en spreekt zichzelf toe. Voel de aanwezigheid van wat nodig is, laat de voorouderen tot mij spreken indien ze me wensen te informeren. Laat mij het witte licht en het heilige weten kunnen ontvangen opdat ze sterker wordt, groeit en alle wezens kan voeden. Hij gaat in kleermakerszit zitten en sluit zijn ogen.

Zijn adem stokt. Zijn grote handen knijpen zich tot vuisten en op zijn serene gezicht verschijnt een uitdrukking van afschuw en angst. Hij ademt gejaagd.

Hoofdstuk 2

De jonge man wordt door twee Orks overeind gehouden, wachters, hun kleren zijn smoezelig. Wit staat hij tussen de wezens van de duisternis, in de grot waar het slijm van de muren druipt en langzaam op de grond spettert. De man heeft een lang, slank lichaam en is naakt. Hij probeert zijn benen te kruisen maar de Orks trappen naar hem. Hij laat zijn poging varen en blijft staan, bijna hangend boven de grond, zijn armen krampachtig wijd door de houdgreep waarin hij zich bevindt. Met geweld worden zijn benen uit elkaar getrokken. Een derde ork bindt een stok tussen zijn enkels, rukt hard aan het touw. De jonge man probeert er niet naar te kijken en heft zijn hoofd als een koningszoon. Hij heeft blauwe plekken op zijn gezicht, zijn schouders, buik, genitaliën en bovenbenen, en ademt snel.

“Dag bitch,” klinkt een raspende stem. “Dag stuk vlees dat mij zal dienen, dag vuil stuk vreten die voor niks anders is bestemd dan dit”, en met een grauw stapt een grote ork naar voren, graait naar de geslachtsdelen van de man en knijpt erin, zo hard dat de man het uitschreeuwt van pijn en schaamte. “Faramir, is het niet?”

De man zwijgt, kijkt hem aan, probeert te spugen maar vindt zijn speeksel niet door de angst die door zijn lijf begint te jagen. Zijn benen zijn vastgebonden aan de stok, zijn armen worden vastgehouden, hij kan geen kant op. Hij staat naakt en wijdbeens voor een ork die met geilheid in zijn ogen naar hem kijkt. De ork geeft hem een klap in zijn gezicht, graait harder, stapt dichterbij. Zijn wanstaltige gezicht komt vlak voor die van de man. De ork steekt zijn lange tong uit en boort het in de mond van de hulpeloze, die snakt naar adem en probeert los te komen. “Heerlijk als ze spartelen, toe maar, toe maar, zo is het dat ik ze wil hebben. Ga maar door. Mmmm, heerlijk,” kreunt de ork, die met zijn klauwen het lichaam van Faramir begint te betasten. Hij strijkt met zijn nagels over tepels en knijpt erin.“Leg hem neer. Houd hem vast maar raak hem niet aan. Nog niet. Eerst is hij van mij.”

De wachters geven een ruk aan Faramir, die geen kant op kan en voelt hoe hij achterover valt en niet anders kan dan wachten op wat er komen gaat. Zijn benen zijn pijnlijk wijd gespreid. De grond onder hem is hard en koud. De grote ork knielt tussen zijn benen en gaat door met tasten. Faramir schreeuwt het uit, probeert zich los te rukken maar de wachters zijn te sterk, ze gaan bovenop zijn armen zitten en de ork blijft hem betasten met zijn stinkende klauwen. Het wanstaltige wezen trekt aan zijn ballen, trekt aan zijn geslacht tot het stijf wordt. Tranen van schaamte lopen over Faramir’s gezicht, niet zo, niet tegen zijn zin in alsnog, en toch… Hij bijt op zijn tanden en kreunt. De Ork lacht, “zo mag ik het horen, toe maar, toe maar,” en buigt zich nog verder voorover tot zijn buik die van Faramir raakt en zijn enorme geslacht voelbaar is voor de arme man die vreest voor wat er komen gaat.

Plotseling staat de Ork weer op. Zijn lach klinkt spottend. Hij pakt de stok tussen Faramir’s benen, trekt het omhoog en duwt het over de buik van de jonge man naar zijn hoofd zodat hij volledig hulpeloos, dubbelgeklapt, wijdbeens, vastgebonden en vastgehouden op de grond ligt. Hij ziet in welke positie hij zich bevindt.

“Nee!” roept hij, “nee!” De jonge man weet hoe kwetsbaar hij is, hoe overgeleverd hij is aan de wil van deze wezens der duisternis. Hij sluit zijn ogen, durft bijna niet te kijken maar als er even niks gebeurt opent hij zijn ogen weer en zal nooit vergeten wat hij ziet. In het licht van de fakkels zit de kolossale Ork tussen zijn benen. Hij houdt zijn enorme lul vast met zijn klauwen, spuugt er op, gromt, kijkt hem grijnzend aan, buigt zich voorover en drukt zijn eikel, donker en glimmend, tegen zijn opening. Faramir schreeuwt, gilt, sluit zijn ogen, opent ze weer en kan niks doen, ligt machteloos. De Ork begint te duwen en met een plop dringt zijn geweldige eikel naar binnen. Faramir blijft gillen, het is te groot, dit is onmogelijk, zo’n gigantische lul kan nooit, nooit… Maar het gevaarte gaat verder, dringt steeds dieper en dieper bij hem naar binnen, verder gaat het, nog verder. Faramir blijft gillen, de wachters lachen, de Ork kreunt en stoot zichzelf tot het uiterste naar binnen. Dan stopt hij en leunt voorover. De bloeddoorlopen ogen kijken hem wellustig aan. “Strak kontje, zo nauw, een maagdje, is het niet? Mmmm, die gaan we eens even openrijten. Ik zal je vullen met mijn zaad en je kunt geen kant op, smerig stuk vreten. Je kunt nergens heen. Je ligt hier wijdbeens op je rug als een echte hoer, met je kont de lucht in, gespietst door mij, doorboort door mijn dikke, dikke lul en je kunt niet anders dan wachten op wat ik ga doen. Ik ben de machtige. Je zult niet alleen doen wat ik zeg, je zult ook willen dat ik het doe, je zult erom smeken. Smeken om een lul want alleen gevuld stel je nog iets voor. Een slaaf zul je worden, kreng. Een slaaf!”

De Ork likt zijn lippen en begint te stoten. Keihard te stoten. Faramir rolt met zijn hoofd, rukt aan zijn armen, huilt maar moet voelen hoe het bloed naar buiten golft en hoe hij wordt gevuld met wat hij niet wil. Hoe de pijn hem vernietigt, hoe de vernedering totaal is vooral als de ork ineens naar zijn geslacht grijpt en begint te pompen en verdomme, hij reageert. Hij wil niet, hij vloekt in zichzelf, maar hij voelt hoe de hartstocht begint te groeien.

Rook vult de ruimte, een vreemde geur dringt in zijn neusgaten. Er verandert iets in hem, hij kan niet meer goed nadenken, het is alsof zijn gedachten worden beneveld en alsof hij verdwijnt. Zijn geslacht groeit pijnlijk hard. En dan is er dat verlangen, hij wil klaar komen. Tranen van schrik rollen over zijn wangen. Hoe een deel van hem nog steeds vervuld is met pijn en afschuw maar er ook ineens iets in hem ontstaat dat vernietigd wil worden, onderworpen en slaafs wil zijn. Een deel dat wil dat de Ork nog harder stoot, nog heftiger, ja, ja! Daar ligt hij met zijn billen omhoog en een gigantische lul in zijn kont, donker van kleur en zo dik als een vuist en zo lang, zo lang, in-uit, in-uit. De machtige Ork maakt hem machteloos, onderwerpt hem, hij ligt onder, onder, hij voelt het stoten, voelt de gigantische lul die hem doorboort, de grootst denkbare lul die er bestaat. En hij ligt achterover en moet het laten gebeuren. De lul stoot harder, nog harder, dieper, nog dieper.


Haldir opent zijn ogen. O nee, nee, laat het niet zo erg zijn, laten de beelden zijn versterkt door zijn angst, o alsjeblieft, alsjeblieft… Maar de voorouderen hebben helderder tot hem gesproken dan ze ooit eerder hebben gedaan, hij heeft zelfs gevoeld wat Faramir voelde, de verwarring, de totale onmacht van de versterkende werking van… Hoe kan dit? Hoe…

De elf wil opstaan maar is te laat, zijn lijf verkrampt zich en hij begint te kokhalzen, hij spuugt over de houten vloer.

“Wat is er?” klinkt de zachte stem van Faramir vanuit de badkamer.

“Ik ben ziek geworden., geloof ik,” weet Haldir uit te brengen voordat zijn maag weer in beweging komt. Hij is deelgenoot van een verkrachting geweest, heeft het kunnen voelen. Hij staat op, zoekt naar een kan met water en een doek en begint de vloer schoon te maken. Kan hij dit als elf verdragen? Hij wil zo graag helpen maar de beelden hebben hem verzwakt, de vernietigende kracht is ook door hem heengegaan. Zullen zijn voorouderen zijn vraag beantwoord weten? O alsjeblieft, geen beelden meer, niet nog meer. Hij weet niet of hij sterk genoeg zal zijn.

Haldir loopt terug naar de deur, gaat zitten en denkt na. De rook van Nadreqze is in een dikke walm aanwezig geweest. O die arme man, wat heeft hij meegemaakt, de schaamte, de pijn… Haldir moet het uitleggen, moet woorden vinden.

“Fararmir, luister,” zegt hij, “ik ruik Nadreqze. Je weet waarschijnlijk niet eens wat dit is maar ik herken het uit de Oorlog van Weleer. Tijdens de strijd van toen werd het door de eerste Orks gebruikt. Wat jou ook is overkomen – hij kan Faramir nog niet vertellen hoeveel hij weet, hoeveel hij heeft gezien – dit kruid moet hebben gebrand en een dikke rook hebben veroorzaakt in de ruimte waarin jij je bevond. Het kan niet anders dan dat dit tegen jouw wil is gebeurd. Niemand kiest voor de bedwelming en gevolgen van blootstelling aan Nadreqze. Niemand.”

Haldir hoort hoe Faramir overeind gaat zitten. Het heeft zijn belangstelling. Verder, snel verder gaan zonder alles te hoeven zeggen. “Omdat ik weet dat Orks de regels negeren en nog steeds kunnen putten uit hun voorraden van weleer, vermoed ik dat je bent aangevallen door Orks. Klopt dit?”

Faramir zwijgt. Hij ademt gejaagd.

“Ik denk het en neem het daarom maar aan. Ze moeten je hebben gemarteld. Ik ken de verhalen, daarvoor ben ik hier ook gekomen. Orks ontvoeren elfen, hobbits, mensen… veel vreedzame wezens van Midden-Aarde zijn al slachtoffer geworden. Ze houden ze vast, mishandelen ze op ondenkbare wijze en laten ze weer vrij. De toegebrachte schade is in lichamelijk opzicht verschrikkelijk maar geestelijk nog veel erger. We dachten al dat ze Nadreqze gebruiken. De slachtoffers komen gebroken terug. Sommigen zwijgen, sommigen willen dood.”

Haldir zwijgt even om Faramir de kans te geven om te reageren. Het blijft stil. “Ik denk dat jij ook slachtoffer bent geweest. Je vader vertelde tijdens het avondeten dat hij je vijf dagen geleden naar de grensposten heeft gestuurd. Op ons verzoek zou hij een boodschapper naar je toesturen om je weer terug te halen. Het is niet veilig aan de grenzen. Ben je terug gebracht door de Orks en door hen ongezien achtergelaten voor een kleinere poort? Dat is het patroon, tot nu toe. Als het zo is gegaan dan heeft niemand je gezien.”

Het blijft stil aan de andere kant van de deur. “Waarschijnlijk hebben ze Nadreqze gebruikt om je te overmeesteren. Als dit kruid wordt aangestoken en rook produceert, werkt het als een drug die aanwezige gevoelens vele malen versterkt. De schaamte die de slachtoffers voelen – en dat is normaal, Faramir, mishandelingen en verkrachtingen roepen schaamte op – wordt versterkt. Slachtoffers geloven dat ze minderwaardig zijn en als dit lang genoeg duurt en de rook langer dan een uur zijn werk kan doen, dan wordt de schaamte zo groot dat hun eigenheid verdwijnt en plaats maakt voor de wil van de overheersers. De Orks willen de slachtoffers onderwerpen, ze zijn erop uit dat ze zich voelen en gedragen als slaven.”

Het blijft stil. Haldir leunt achterover, hij is bekaf. Het zoeken naar woorden heeft hem uitgeput. Hij sluit zijn ogen.


“Zeg het,” fluistert de rauwe stem.

Hij wil het niet, wil… En de rook wordt dikker en er komen woorden uit zijn mond. “Neuk mij,” klinkt zijn stem. O nee, nee, laat hem niet vragen om deze vreselijke marteling, laat hem alsjeblieft bij zinnen komen en niet, niet, nee, nee, nee, nee! Hij ligt op zijn buik op een tafel, zijn benen vastgebonden.

“En?”

Houd op, niet doen, niet doen, o nee, zijn stem. “Alstublieft, meester. Laat mij doen wat u wenst.”

“Spreid je benen Faramir. Wijder. Nog wijder. Wijder dan de stok. Smeek.”

Hij voelt de dikke lul van de ork tegen zijn opening drukken. Hij kreunt, duikt weg, rilt, o nee, niet nogmaals, hij overleefd dit niet, alles doet pijn, hij lijkt in brand te staan en dan het bloed overal, nee, nee, nee, nee! “Alstublieft heer. Doorboor mij. Nee! Doe het niet! Spiets mij. Spiets mij aan uw lul. Alsjeblieft, nee… Ik ben uw neukspeeltje. Ik ben uw bezit. U kunt met mij doen wat u wilt. Ik zal gehoorzamen. Alstublieft. Neuk mij. Neuk mij.”

De lul dringt binnen in een harde stoot. De ork schreeuwt zijn woorden tegen de wanden van de grot: “Wat ben je strak, o ja, lekker kontje, hier, heb je mijn dikke lul, hier, hier!”

Faramir schreeuwt in zijn hoofd, nee, nee, nee! Hij voelt hoe stijf hij wordt terwijl de ork hem in tweeën lijkt te scheuren en zijn eigen woorden hem opwinden. Is hij het die dit spreekt of denkt? Wat gebeurt er met hem, dit is toch niet normaal, alles doet pijn en dan toch, toch… de ork grijpt naar zijn kruis, rukt en kneedt, knijpt… hij wordt hard… hij wil, wil…

“Niet klaarkomen,” roept de ork “Nu nog niet!”

Faramir bijt op zijn lippen. “Alstublieft,” fluistert hij en hij hoopt dat het is om de ork te laten stoppen, hij wil dat hij daarom smeekt. Stop met de vernedering en laat me, laat … nee!

De ork zwijgt, stoot, harder en harder, schreeuwt een grommend geluid tegen het plafond van de lege grot, stoot nog harder. “Nu!”

Faramir komt klaar.


Haldir kruipt op handen en voeten door de kamer, kokhalzend maar behalve een beetje slijm is zijn maag leeg. Achter hem hoort hij de ongeruste stem van Faramir. “Wat kan ik doen, o god, ik zou iets moeten doen maar ik kan toch niet, ik, nee, nee…”

“Het is goed, Faramir. Het is goed,” weet hij met moeite uit te brengen. Ophouden! Hij smeekt in zichzelf – niet meer! Hij vult zijn hoofd met zijn eigen gedachten, probeert blokkades op te werpen, visualiseert zijn eigen ruimte. Meer kan hij niet verdragen. Hij weet nu van de verschrikkingen die de jonge man heeft moeten doorstaan en dat is voldoende, het zal lang hebben plaats gevonden en alle Orks van deze bende zullen hem hebben misbruikt, hij kent hun rituelen, weet hoe ver ze gaan, maar hij kan het niet langer in zich opnemen zonder er zelf aan onderdoor te gaan. Hij voelt de wens om te vervagen in zijn achterhoofd ontstaan en duwt het weg. Nee! Hij moet blijven, hier zijn en helpen. Haldir let op zijn ademhaling en hartslag en probeert zichzelf te kalmeren. Langzaam wordt hij rustiger. Zijn levenswil wordt sterker. Hij kruipt terug naar Faramir. Opnieuw hoort hij het zoevende geluid van het mes door de lucht maar de man is er nog, hij hoort zijn bewegingen, voelt zijn aanwezigheid. Hij sluit zijn ogen. Hoe krijgt hij contact? Misschien moet hij eerlijk zijn.

“Faramir, ik…”

“Wat is er Haldir? Alsjeblieft, als er iets is wat ik voor je kan doen…” De stem aan de andere kant van de deur klinkt zo moe, zo kapot.

“Ik weet niet wat ik moet doen. Ik heb, elfen hebben, het is zo dat… “ rustig nu, langzaam praten, “we hebben de mogelijkheid om te vragen om beelden van onze voorouderen als we informatie nodig hebben. Als het belangrijk genoeg is wordt het aan ons doorgegeven, anders niet. Ik wilde je helpen en ik heb erom gevraagd. Nooit eerder heb ik zoveel en zulke heldere informatie ontvangen als deze keer, Faramir. Ik denk dat ze absoluut wilden dat ik het wist. Ik was bij je in de grot, ik kon het bijna niet verdragen. Het was zo erg, zo vreselijk, ik wilde, ik zou…”

Een klik, een kras, de geur van gutsend bloed.

Haldir komt overeind, beukt zijn lichaam tegen de deur en rolt de douche binnen. In de hoek zit de naakte gestalte van Faramir, hij heeft in zijn pols gesneden maar de eerste snee heeft zijn slagader nog niet geraakt, de tweede… Haldir duikt op hem af en graait naar het mes in zijn handen, slaat het weg, kruipt naar de man en slaat zijn armen om hem heen.

Faramir probeert hem weg te duwen, “nee, nee” klinkt het zwak, “ik ben te vies, ik ben goor, ik ben…”

“Faramir,” fluistert Haldir, “dat is wie je bent, een persoon, een sterke man. Faramir. Een geweldige man, en je bent mishandeld, gemarteld, verkracht en beneveld door Nadreqze, alles waar je om vroeg wilde je niet echt, alles waarvan je soms leek te genieten was niet waar, zet het van je af, alsjeblieft, alsjeblieft, geloof het niet Faramir, verzet je, alsjeblieft…”

Hij voelt hoe de tranen over zijn wangen rollen nu hij de gebroken man in zijn armen houdt en de verkramping voelt, de harde spieren die hem tegenhouden, het trillen van zijn armen en benen. Zijn scherpe elfenogen proberen zoveel mogelijk te zien, checken hoe erg het is. Blauwe plekken over zijn hele lichaam, schrammen van nagels, diepe sneeën van zweepslagen en bloed, zoveel bloed overal, zwart bloed van dagen geleden en vers rood bloed van de laatste uren. Hij wil kijken hoe ernstig het is maar Faramir trilt nu over zijn hele lichaam en klampt zich vast, laat zich wiegen, laat zich troosten.

Zo zitten de mannen, de een gekleed in een zacht elfengewaad, de ander naakt op de koude douchevloer totdat Haldir het menselijke lichaam optilt alsof het een kind is, zo gemakkelijk houdt hij zijn arm onder knieën en schouders. Hij staat op en neemt de zwaar gewonde en trillende man mee naar zijn bed waar hij hem zachtjes neerlegt en moet toekijken hoe Faramir zich in foetus houding oprolt.

“Dat je het hebt gezien,” fluistert Faramir. “Dat je alles weet, o, ik schaam me zo. Laat me gaan, Haldir, alsjeblieft, als je echt medeleven voelt laat me dan gaan…”

Haldir bukt zich en streelt over de klamme haren, kust hem op zijn voorhoofd: “Blijf, Faramir, blijf alsjeblieft. Het was te erg voor woorden, het had nooit moeten gebeuren en jij kon er niks aan doen. Ieder wezen had gereageerd zoals jij dat hebt gedaan. Schaam je niet, van binnen ben je ongeschonden, geloof me Faramir, je bent waardevol en zuiver gebleven en het is niet je tijd om te gaan. Je hoeft niet dood, je mag blijven leven.”

Faramir begint te schokken van het huilen, slaat zijn handen voor zijn ogen. Haldir blijft naast hem zitten en blijft hem aanraken met woorden en handen, blijft doorgaan met het fluisteren van zoveel mogelijk troostende woorden in de hoop dat er enkelen zullen zijn die tot hem doordringen. Hij dringt zichzelf niet op, omhelst Faramir niet, houdt hem niet vast maar streelt hem wel, ondanks de rillingen die door het gebroken lichaam gaan – want wat heeft hij anders dan dit? Zijn handen kunnen zoveel meer dan woorden kunnen doen, zij kunnen de gebroken man vertellen dat hij nog steeds aangeraakt kan worden en dat het goed is dat hij leeft.

“Maar je bent ziek,” stamelt Faramir als hij weer iets kan uitbrengen.

“Mijn lichaam reageerde op de beelden die ik zag,” zegt Haldir zachtjes. “Het was zo erg om toe te moeten kijken naar wat er met jou gebeurde, ik wilde je helpen en het kon niet, ik wilde het stoppen en ik kon niks doen. En dat was zo erg, Faramir, zo verschrikkelijk. Als ik het zelf had meegemaakt dan had ik het niet overleefd. Zo is het ook gegaan met de elfen die terugkeerden, ze waren buiten bewustzijn, hielden hun ogen gesloten en wilden gewoon niet meer wakker worden. Elfen kunnen de verschrikking van een verkrachting niet verdragen, ze geven hun levens op en sterven. Ik heb er iets van gevoeld en ik ben er bijna onder bezweken en jij bent er nog, ik ben zo blij dat je er nog bent. Je bent sterk, Faramir, hierin ben je veel sterker dan ik. Blijf, alsjeblieft, blijf.”

Hij kijkt naar de pols van Faramir. Het bloeden is gestopt. Er zitten vlekken op de lakens. “Ik wil graag de genezers waarschuwen en je vader, en…”

“Nee! Niemand! Nee!” Het jonge lichaam verkrampt onder zijn handen en de jonge man begint te schreeuwen en in het wilde weg om zich heen te slaan. Haldir moet moeite doen om hem tegen te houden, Faramir probeert van hem weg te kruipen en weg te komen.

“Ok, ok, ik zal niks doen maar laat me je dan schoonmaken, ik wil weten hoe erg je verwondingen zijn, laat me dat alsjeblieft doen, ok?” Stilte. “Alsjeblieft?”

Een woordloze knik, een verzachting in het koude lichaam. De elf staat op, vult een kan met warm water, pakt een doek en keert terug naar het bed. Faramir heeft nog steeds zijn handen voor zijn ogen.

“Blijf gewoon zo liggen. Ik zal een doek nat maken met warm water en heel voorzichtig je lichaam schoon maken. Ik begin bij je gezicht. Is het zo goed? Rustig maar, Faramir, ik zal zo zachtjes mogelijk zijn. Zie? Eerst je voorhoofd, zo, voorzichtig. Gaat het? Ja? Kan ik verder? Dan je wangen, je neus, je lippen. Zacht, voel je? Je hals, daar zit een flinke plek, even wrijven, ok? Daar, bijna weg. Je schouders, je bovenarm…”

Zijn woorden klinken zacht, de elf probeert de arme man, die trillend de aanrakingen moet doorstaan, te kalmeren door alles te benoemen wat hij doet en steeds opnieuw om toestemming te vragen. De man is mooi, zo mooi. Zijn jongenslichaam is verandert in het tengere lijf van een volwassene, gespierd en slank. Haldir durft het bijna niet in zich op te nemen, zijn dromen keren even bij hem terug – wat heeft hij naar deze man verlangd. Maar hij vermand zichzelf, kijkt naar de ontelbare hoeveelheid blauwe plekken en krassen, ziet de bloeduitstortingen en het geronnen bloed en keert terug naar de heler in zichzelf. Concentreer je! Hij gaat lichtjes langs het geslacht van de man die er verschrikkelijk mishandeld uitziet. Het is licht gezwollen maar daar let hij niet op. Een snik doet hem opkijken.

“Ssshhhh, dat is alleen maar natuurlijk. Schaam je niet, Faramir, schaam je alsjeblieft nergens voor,” en hij gaat snel verder met zijn benen, waarna hij hem voorzichtig op zijn buik draait. Haldir deinst even achteruit van de aanblik. Zijn onderrug, billen en bovenbenen zitten onder het bloed, ze zijn blauw uitgeslagen en gezwollen. Bewegingen doen pijn en de man kreunt bij iedere aanraking. Opnieuw benoemt Haldir alles wat hij doet en blijft om toestemming vragen, “nu wil ik naar je bovenbenen. Is dat goed? Ik zal het zacht doen, voel je dat? Nu ga ik verder naar je knieholten, daar zit een flinke plek. Ik zal even bezig zijn. Ssshhh, voel je? Houd je het vol, Faramir? Is het te verdragen? Dan ga ik verder…”

De opening tussen de gespierde billen is rood omrand en bloederig. Haldir stopt even.

“Eigenlijk wil ik even kijken of…”

“Nee!”

Hij is even stil. “Maar Faramir, ik zou even, het is misschien, wie weet…”

“Nee!”

Het lichaam verstijfd onder zijn handen. “Ok, ik doe niks. Ik ga nog even naar je schouders.”

Als Haldir eindelijk klaar is, is de doek bloedrood en het water ook. Hij staat op, leegt de kan, spoelt de doek en keert terug naar de stille, snikkende man in het bed. Terwijl hij uitlegt wat hij doet, rolt hij hem een beetje opzij, trekt de dekens onder hem vandaan en legt ze over hem heen. Hij gaat naast hem zitten.

“Faramir, ik…” Hij slikt, kijkt naar de man met zijn gesloten ogen en samengebalde handen. “Ik zou graag naast je willen liggen. Ik zou samen in slaap willen vallen, maar ik doe het alleen als je het wilt. Ok?”

“Nee!”

“Dan neem ik een deken en ga in de stoel zitten. Zo kan ik ook prima slapen, geen enkel probleem. Ik slaap overal, in iedere houding.”

Faramir kijkt naar de elf in zijn kamer die er zo mooi uitziet, zo schoon, zo zuiver. Hoe kan Haldir bij hem gaan liggen zonder opnieuw te moeten kokhalzen, hij is vervuild, vies, zal nooit meer schoon kunnen worden. Geen schone doek of bad zal dat ooit ongedaan kunnen maken. Deze schaamte is als olie die naar binnen is gesijpeld, als gif door zijn lijf, hij is ermee doordrenkt… hij moet dood. Dood, dood, dood… Tranen wellen op. Hij weet dat hij dood moet. Niemand zal hem tegen kunnen houden, ook deze elf niet op wie hij al jaren verliefd is, over wie hij zo vaak heeft gedroomd terwijl vrouwen dachten dat de liefdevolle gloed in zijn ogen met hen te maken had. Zou hij een nacht, een paar uren, alleen maar in zijn armen … zou dat het laatste mogen zijn?

Haldir staat op om een deken te pakken uit de rijk versierde kast aan de andere kant van het slaapvertrek maar een geluid houdt hem tegen. Er klinkt een snik, een keelgeluid. Haldir kijkt achterom en ziet paniek in de ogen van Faramir.

“Zou je,” fluistert Faramir. “Wil je echt, ik bedoel… Toch?” Hij is even stil. “Kun je dat, echt, ik bedoel, bij mij?” En fluisterend, meer in zichzelf dan tegen Haldir die het echter woordelijk kan verstaan: “Kun je dat verdragen?”

Haldir loopt naar hem toe. “Dat kan ik niet alleen verdragen, Faramir. Dat wil ik zelfs verschrikkelijk graag. Elfen zijn lijfelijk, het is vaak de beste manier om warme gevoelens tot uitdrukking te brengen, en nu wil ik je troosten en beschermen tegen nachtmerries en voel ik zoveel warmte voor jou. Ik heb je leren kennen als een geweldige jongen en zie je nu weer als man, je hebt dingen moeten verdragen die mij als elf zouden hebben gedood, ik voel respect en mededogen voor jou.” Hij kijkt naar Faramir en ziet dat zijn woorden hem amper bereiken. Even blijft hij staan. Hij moet voor alles toestemming vragen, dat moet gewoon. “Waar wil je dat ik ga liggen, Faramir?”

Faramir wijst met gesloten ogen naar zijn rechterzij. Haldir houdt zijn kleren aan en kruipt onder de dekens. Hij gaat op zijn rug liggen en wacht af. Faramir, nog steeds naakt, kruipt voorzichtig naar hem toe. Als een schuw dier komt hij centimeter voor centimeter dichterbij tot hij tegen Haldir ligt en zucht. Haldir strekt zijn linkerarm. Faramir legt zijn hoofd op de arm. De jonge man krult zich op, slaat zijn armen om zijn knieën en sluit zijn ogen. Haldir blijft stil op zijn rug liggen en voelt zijn zachte haren. Zo vallen ze in slaap.

Hoofdstuk 3

“Nng’nn,” klinkt het. Haldir opent zijn ogen. Het begint licht te worden in het slaapvertrek. Naast hem rolt het hoofd van Faramir heen en weer, hij praat in zijn slaap, murmelt “ik b’n slaaf… doe w’je wil, neukspeeltje. K’m asljblief, ja, ja…”

“Ssshhh,” fluistert Haldir. “Het is een droom, je bent in Minas Tirith. Je bent veilig Faramir, je bent veilig.”

“Asjblief, lief, ikke lief, ‘om.”

“Faramir.”

Hij kijkt naar het van angst vertrokken gezicht en streelt de lichtbruine haren maar Faramir wordt niet wakker, zijn lichaam kronkelt en zijn armen bewegen rusteloos. Ineens voelt Haldir zijn hand, het graait naar zijn geslacht die razendsnel hard wordt en dat misschien al was. De elf schrikt, dit kan niet, wat moet hij doen, dit…

“Neuk mij, mstr, neuk…”

Faramir spreidt zijn benen en drukt zijn geslacht tegen Haldir’s heup, duwt, kreunt, beweegt met zijn hand en Haldir voelt hoe zijn eigen erectie pijnlijk hard begint te worden, hij probeert zich los te trekken maar de hand houdt hem stevig vast en begint snel op en neer te bewegen. Een kreun ontsnapt aan zijn lippen en even sluit hij zijn ogen, om ze snel weer open te doen en in het verbijsterende gezicht van Faramir te kijken die zijn ogen wijd open spert en ineens in de gaten heeft wat hij doet. De jonge man deinst achteruit, stamelt “o nee, o nee,” kruipt razendsnel naar achteren en laat zich uit het bed vallen, trekt lakens achter zich aan, wil overeind krabbelen en weg rennen maar valt met een kreet van pijn weer op de grond en vindt de elf naast zich.

“Sssshhhh, Faramir, rustig maar, je hebt zoveel meegemaakt, je hoeft je nergens voor te schamen, het is wat de Nadreqze met je heeft gedaan, je hebt urenlang de dikke rook van een drug moeten inademen die grote gevolgen heeft. Schaam je niet, schaam je niet, alsjeblieft…” En hij streelt het gezicht van de man en pakt hem voorzichtig bij zijn bovenarm, leidt hem zachtjes terug naar het bed en legt hem neer.

“Maar ik, ik ben…” stamelt Faramir en kijkt naar zijn geslacht, dat rood, gezwollen en stijf, zo stijf, overeind staat.

“Hoe kan ik me niet schamen,” met een snik, “mijn lijf staat in brand en ik wil maar een ding, na alles wat ik heb meegemaakt wil ik maar een ding, Haldir, ik heb er de hele nacht over gedroomd. Ik wil klaar komen. Ik wil niks anders dan klaar komen… het is zo walgelijk, zo laag. Ik moet dood. Hoe kan iemand dit verdragen? Hoe kun je je niet walgend van me afwenden en weer gaan kokhalzen?”

“Faramir, ik moest overgeven omdat ik de beelden van wat de orks jou hebben aangedaan niet kon verdragen, niet om jouw reactie, integendeel, en zeker niet om jou persoonlijk. Ik voel juist zoveel warmte voor jou… maar ik begrijp wat de drug met je heeft gedaan. En weet je, zelfs zonder drug herken ik wat er gebeurd als ik word aangeraakt…” En hij wijst naar zijn eigen geslacht, eveneens pijnlijk gezwollen.

Faramir kijkt, zuigt zijn adem naar binnen. “Heb ik…?”

“In je slaap. In de herbeleving van wat er met je is gebeurd. Je kunt er niks aan doen en je hoeft er niks mee, Faramir. Ik zal mezelf straks helpen. Ik zeg het alleen zodat jouw schaamte minder kan worden. Dit gebeurt er met mij nadat ik daar maar heel even ben aangeraakt. Moet je nagaan wat er met mij was gebeurd als ik uren lang was aangeraakt, zoals jij en de andere slachtoffers van de Orks.”

Hij buigt zich voorover. “Als je wilt dan kan ik je helpen, Faramir, dan kan ik je laten zien dat het heel normaal is om klaar te willen komen en dat er niks is om je over te schamen. Ik kan je ook even alleen laten zodat je jezelf kunt helpen. Dan help ik mezelf in de badkamer en zien we elkaar straks weer. Ok?”

Faramir kijkt hem strak aan, zijn ogen donker van lust. “Wil je… Alsjeblieft, ik…. maar ik ben zo vies, zo vies…”

Haldir legt zijn hand naast Faramir’s erectie. “Ik vind je niet vies. Ik vind je mooi. Ik wil je heel graag helpen. Is het goed?”

De jonge man knikt.

Haldir legt zijn hand op Faramir’s erectie, omvat het en begint voorzichtig te bewegen. Hij weet van de blauwe plekken en beschadigingen en wil er rekening mee houden maar weet niet precies hoe. Hij ziet de diepe, rode striemen, de krassen, zelfs een paar diepe sneeën die van zweepslagen afkomstig moeten zijn. “O mijn god, Faramir, het is onmogelijk… overal heb je verwondingen… Doe ik je niet teveel pijn?”

“Nee,” fluistert Faramir, die zich verbaasd over wat de elf voor hem wil doen en het met een mengeling van dankbaarheid, afschuw en lust ondergaat. Hij leunt achterover en probeert Haldir te vertrouwen.

De prachtige elf fluistert ondertussen in zijn oor: “Je bent zo mooi, Faramir, zo schoon, zo puur. Je hebt zoveel meegemaakt, je bent verkracht en tegelijkertijd beneveld geraakt door het alles versterkende Nadreqze… laat je gaan, ja, toe maar, leun achterover en voel mijn hand… Is het goed? Kan ik doorgaan?”

Faramir kreunt, spreidt zijn benen een beetje. Haldir omvat zijn erectie en verbaasd zich over de grootte ervan. De jonge man kreunt, kromt zijn rug en komt klaar na enkele lichte bewegingen van Haldir’s hand. De schokken jagen nog door Faramir’s lichaam als de schaamte al begint terug te keren.

“Ssshh, het is goed,” fluistert Haldir alvast, “het is allemaal goed en natuurlijk, het is precies zoals het moet zijn. Schaam je niet, mooie man, schaam je nergens voor. De Orks hebben je zoveel kwaad berokkent maar het is hun slechtheid, niet die van jou. De reacties van jouw lichaam zijn zo normaal, zo gewoon…”

Hij gaat naast het stille lichaam liggen en likt zijn hand schoon, proeft het sperma van de man over wie hij zoveel erotische dromen heeft gehad en het smaakt zoals hij het zich had voorgesteld, nee, zachter van smaak, muskusachtig met die zoete ondertoon van… Hij doet zijn ogen open en kijkt naar Faramirs verbaasde gezicht.

“Het spijt me,” stamelt Haldir. “Het was niet mijn bedoeling, ik. Ik liet me meeslepen, ik…” Hij staat op en wil het bed verlaten, hij moet naar de badkamer, moet zichzelf laten klaarkomen, maar Faramir houdt hem tegen.

“Laat het me ook bij jou doen, Haldir.”

“Maar…”

“Alsjeblieft! Het zal me gelijkwaardiger doen voelen.” Zijn hand rust op Haldir’s erectie. “Mag ik…?”

De elf slikt even, denkt razendsnel na en knikt dan. Faramir denkt dat het gewoon om een wederdienst gaat maar het is zoveel meer dan dat, hij kan het alleen niet zeggen. Hij is zo ontzettend verliefd… Hij leunt achterover en voelt hoe de slanke vingers hem betasten, voelt hoe hard hij wordt. Hij sluit zijn ogen, probeert zichzelf tegen te houden maar voelt zijn orgasme groeien. Zijn lichaam schokt en hij komt klaar. Hij opent zijn ogen en kijkt Faramir schuldig aan. “Ik, eh…”

“Je wil me aanraken. Je bent niet vies van mij. Je laat mij jou aanraken. Het klinkt raar maar dat is best veel.”

Faramir kruipt tegen Haldir aan. De elf voelt de zachte haren, ruikt de heerlijke geur van zijn huid. Haldir voelt dat zijn geslacht weer begint te groeien. O nee, niet weer, het zal hem verraden. Hij probeert zijn kruis af te wenden van de mooie man in zijn armen.

“Het leek alsof je het lekker vond. Mijn sperma, bedoel ik,” fluistert de man in zijn armen.

“Dat was ook zo. Je smaakt heerlijk Faramir. Alles aan jou is goed. Helemaal goed.”

Blauwe ogen kijken hem opnieuw verbaasd aan. Wat heeft hij gezegd, denkt Haldir, waar is hij in godsnaam mee bezig. Deze man is gebroken, kapot, nog maar net aan de dood ontsnapt, hij moet naar de genezers en heeft een heler nodig, een heler! Niet een verliefde elf die niet van hem kan afblijven. Hij sluit zijn ogen en laat zich in het kussen vallen.

De beweging naast zijn lichaam. De toenadering van zachte lippen die de zijne beroeren, zacht, verlegen bijna. Een vlammend gevoel in zijn kruis, het terugkeren van zijn erectie. Haldir kreunt en probeert zichzelf te beheersen, hij vloekt in zichzelf, het is de Nadreqze, de drug, hij moet het stoppen, moet, moet… Maar de lippen smaken zo zacht en zo lief. De mond opent zich en een zachte tong beroerd de zijne. Een hand tast zijn gezicht af, iets nats drupt op zijn neus. Haldir opent zijn ogen.

“O Faramir,” fluistert hij, en hij streelt met de rug van zijn hand over de natte wang van een huilende Faramir.

Hun lippen raken elkaar opnieuw en Haldir laat zich meevoeren met de strelende handen en de zachte tong in zijn mond en zijn lichaam zoekt onwillekeurig naar die van hem.

Dan wordt er hard op de deur gebonst. “Hee broer! Kom je d’r nog eens uit of hoe zit het!”


Het gaat allemaal razendsnel. Later zal Haldir zich pas afvragen hoe het allemaal is verlopen maar op het moment zelf wordt hij erdoor overvallen. Op de gang vertelt hij zachtjes aan zijn broer Rúmil wat er is gebeurd. Orophin, hun andere broer, staat in de gang en hoort wat er wordt gezegd, rent naar de genezers om zo snel mogelijk hulp te halen en weet niets van Haldir’s laatste woorden: “Ik zal bij Faramir blijven en hem verzorgen.”

Zo is het gastenverblijf ineens gevuld met ongeruste mensen. Denethor voegt zich bij hen en is vooral boos op de Orks, hij loopt heen en weer. Boromir wil helpen en houdt Faramir’s hand vast terwijl hij met tranen in zijn ogen de verwondingen in ogenschouw neemt en de waarheid tot zich door laat dringen. “O nee,” fluistert hij, “niet jij, mijn kleinte broer, mijn kleintje, niet jij… Hoe konden ze. Hoe…”

Zo is het dat Faramir naar de Huizen van Genezing wordt gebracht. Twee genezers ondersteunen hem. Hij kijkt nog even achterom naar Haldir met paniek in zijn ogen maar zijn vader, Denethor, herhaald wat hij al zo vaak heeft gezegd: “En nu snel! Mijn zoon moet worden onderzocht en heeft deskundige hulp nodig.”

Boromir loopt achter zijn broer aan, hij laat zijn tranen lopen en verliest hem niet uit het oog. Vannacht zal hij bij hem blijven waken. Haldir blijft alleen achter.


“Stilte,” zegt Denethor tijdens de extra bijeengeroepen krijgsraad maar zou het niet hoeven zeggen. Iedereen is al stil. De mannen zitten rond de tafel in de grote hal. Gordijnen hangen voor de ramen, kaarsen branden. “Mijn zoon is onverwacht snel teruggekeerd van zijn missie. Hij is ontvoerd, mishandeld en … verkracht… door Orks. Hoe lang dit heeft plaats gevonden is nog niet duidelijk. Hij is onderzocht en behandeld door de genezers van de Huizen der Genezing. De lichamelijke verwondingen zijn ernstig maar hij zal blijven leven. Of hij er echter geestelijk boven op zal komen, is vooralsnog de vraag. Volgens Haldir, grensbewaarder van Lothlorien, boodschapper van het bericht over vijandelijke aanvallen van Orks, is er sprake van het gebruik van een drug, Nadreqze genaamd. Ik heb hem gevraagd uit te leggen wat de werking en de effecten hiervan zijn.”

Haldir kijkt de kring rond. Hij ziet ernstige gezichten die zwijgend naar hem kijken. Zijn broers zijn er ook, net als een genezer en een tovenaar.

“Nadreqze is een in Gondor en in andere vredelievende landen verboden kruid. Het is erg gevaarlijk omdat het aanwezige gevoelens vele malen – en dan bedoel ik werkelijk tientallen, zo niet honderden malen – versterkt. Het wordt gebruikt om totale onderwerping te bewerkstelligen. De slachtoffers gingen geloven dat ze onderdanig waren, minderwaardig aan de Orks, en dat ze overheerst wilden worden. Als de rook van Nadreqze langer dan een uur zijn werk kon doen, verdween zelfs de eigenheid van de slachtoffers, en maakte het plaats maakt voor de wil van de overheersers. De Orks wilden dat ze zich voelden en gedroegen als slaven, ze bouwden een groot leger dat hen hielp en gehoorzaamde, tot ze werden verslagen. Het lijkt alsof ze opnieuw bezig zijn.”

Afschuw vult de gezichten om hem heen.

“Is het… Ik bedoel, heeft Faramir, is hij…?”

“Hij is blootgesteld aan Nadreqze. Hoe lang hij het heeft moeten verdragen weten we nog niet. De gevolgen zijn echter zeer ernstig.”

“Maar waarom hebben ze hem vrij gelaten?”

“Omdat ze niet verwachten dat wij van de kennis over Nadreqze op de hoogte zijn. Ze rekenden erop dat Faramir uit schaamte niks zou vertellen, en, als ze hem nodig hadden, zou luisteren naar een in het geheim gegeven commando. Op die manier konden ze Minas Tirith van binnenuit veroveren. Ik denk dat ze hem als verrader voor hun eigen doelen wilden gebruiken.”

“Hoe kan het dat, hoe wist jij…” “Als krijger heb ik geleerd over het gebruik van gevaarlijke kruiden. Ik rook het. Elfen kunnen niet alleen goed zien en horen, maar hebben ook een buitengewoon sterk reukvermogen. Daarnaast herkende ik de geur, het was onmiskenbaar. Wie het ooit heeft geroken zal het gelijk herkennen.”

“Kunnen we… wat moeten we…?” Boromir kijkt hem verslagen aan.

“We kunnen hem helpen door zijn ik te versterken. Het respecteren van Faramir’s wensen staat daarbij centraal. Niks tegen zijn zin doen en bij de kleinste handelingen om toestemming vragen. Zo kunnen we hem helpen terug te keren in zijn eigen wilskracht en lotsbestemming. Zo kunnen we hem sterker maken en hopen dat hij de gevolgen van Nadreqze te boven kan komen.”

Hoofdstuk 4

In de verte hoort Faramir de stemmen van de late vergadering. Hij behoort te slapen maar het lukt niet. Steeds als hij zijn ogen sluit keert het terug als een film in zijn hoofd, beeld voor beeld, moment voor moment. Faramir kreunt, rechtop zittend in bed. Een genezer probeert hem te kalmeren maar zijn gedachten zijn onaanraakbaar ver weg. Hoe kon hij, hoe durfde hij. Zo goor is hij, zo onrein, en dan de prachtige Haldir met zichzelf besmetten… hij heeft hem durven aanraken – hoe haalde hij het in zijn hoofd – en nu moet hij het ongedaan maken, moet hij dood, dood, dood… Op een dag zal Haldir er achter komen wat er is gebeurd. Troepen zullen de Orks vinden en horen wat ze hem hebben laten doen, wat hij, Faramir, voor hen betekent. De schaamte zal te groot zijn, en is het nu al. Hij heeft dit schone, zuivere wezen aangeraakt. Het gif zal verder gaan. De zwartheid zal ook in Haldir terecht komen…


Haldir ligt op de dekens van zijn bed en kijkt uit het raam naar buiten. Hij ziet de maan. Wat moet hij doen? Zijn gedachten dwalen terug naar de gebeurtenissen van de afgelopen uren. Ze hebben urenlang vergaderd, vandaag. Morgen gaan de troepen van Denethor, onder aanvoering van Boromir, naar de grenzen, zodat ze deze troep Orks kunnen vinden en gevangen nemen.

Haldir weet dat hij niet mee kan. Hij moet in de buurt van Faramir blijven. Zijn hele wezen schreeuwt dat hij hier nodig is en niet weg kan gaan.

“Blijf alsjeblieft,” heeft Boromir tegen hem gezegd. “Mijn broer moet beschermd worden. Bescherm hem alsjeblieft, Haldir, blijf bij hem terwijl ik weg ben. Ik smeek het je…”

Boromir’s woorden hebben hem verbaasd. Hij wilde niet liever dan hier blijven, had zijn besluit zelfs al genomen, maar waarom heeft Faramir bescherming nodig in de Huizen van Genezing? Of beter gezegd: waar tegen?

Hierna was Denethor naar hem toe gegaan. “Ik reken erop dat u en uw broers mee zullen gaan,” had het antwoord niet afgewacht en was weer weggelopen.

Tot slot was Rúmil nog naar hem toegegaan. “Voel je niet schuldig, Haldir,” had Rúmil gezegd. “Faramir heeft je nodig. Blijf, wij redden het wel, Orophin en ik.”

En nu is het dan nacht in Gondor en ligt hij met zijn kleren aan op het bed van de logeerkamer. Hij kan niet slapen, een vreemd gevoel van onheil houdt hem wakker. Er klinkt een klop op de deur.
“Binnen!” roept Haldir.

Een bediende kijkt hem aan en buigt. “Het spijt me dat ik u wakker maak maar ik wil u nederig verzoeken of u alstublieft wilt komen, Haldir van Lothlorien. Alstublieft. Faramir heeft zichzelf … eh, wij kunnen hem niet bereiken en hij leek vanmorgen zo rustig in uw slaapvertrek… zou u, wilt u…?”


“Faramir, ik…” fluistert Haldir terwijl hij in het halfdonker naast het bed staat waarin de jonge man hem met grote angstogen aankijkt. Hij voelt zich machteloos. Faramir heeft geprobeerd om zichzelf dodelijk te verwonden maar had slechts een bot scheermesje en amper een minuut tot zijn beschikking – hij werd voortdurend in de gaten gehouden door een genezer en zijn broer. Zijn polsen zijn in nieuw verband gezwachteld. Faramir wordt echter niet rustiger van Haldir’s aanwezigheid, zoals de genezer die hem had opgehaald had verwacht. Integendeel. Totale paniek voert nu de boventoon en Haldir weet niet wat hij moet doen.

“Niet jij, niet nog een keer, alsjeblieft…”

Haldir voelt de misselijkheid opwellen. “Ik ben gevraagd om…”

“Ik weet het, ze vertelden het mij maar het verpeste alles, ik… ik… ik ben te ver gegaan Haldir, dat van vanmorgen had nooit moeten gebeuren, nu is alles wat schoon was onrein geworden en jij zei gewoon ja en het is goed maar wat kon je anders, ik was zo wanhopig, mensen doen alles voor de wanhopigen, echt alles, maar daarom menen ze het nog niet want dat kan niet, zie je, het bestaat niet dat iemand ongeschonden blijft van gorigheid en daarom moest ik weg, precies daarom was het genoeg geweest – ze hebben mij voorgoed bevuild, overal Haldir, overal – en ik mag anderen niet bevuilen, dat mag gewoon niet, ik moet weg, ik zal, ga, moet…” Faramir probeert op te staan maar wordt tegengehouden door Boromir.

“Blijf liggen, sssshhhh, je bent niet vies, broertje van mij, zij zijn het en zij alleen. We gaan morgen naar de grensposten om ze te zoeken. Als ik ze in mijn handen krijg zullen er koppen rollen, ik zal ze…”

Haldir staat stil. In de halfverlichte kamer in een zijvleugel van de Huizen van Genezing, met een halfopen raam, naar binnen vallend maanlicht en een zacht wapperend wit gordijn, staat de elf als een standbeeld. Hij kijkt met tranen in zijn ogen naar de zwaar gewonde man. Hij ziet hoe zijn oudere broer hem probeert te bereiken. Hij hoort de snikkende stemmen. Hij ruikt de angst, ziet hoe de genezer bladert in een boek, waarschijnlijk is hij op zoek naar een kalmerend kruid, en ruikt de thee die een paar uur geleden is gezet.

Wat kan hij doen, wat kan hij voor Faramir betekenen, als de man zijn woorden niet hoort en zijn liefdevolle gebaren niet als liefdevol kan zien? Hoe kan hij Faramir weer in goedheid laten geloven nu de man weet van het allerslechtste? Hoe kan hij hem helpen nog steeds in het licht te geloven als alles duister is geweest? Zijn lijf is geschonden, woorden hebben hem voorgelogen en bespuugd. De jonge man beseft nu dat liefdesdaden een middel tot onderwerping kunnen zijn, dat schoonheid bevuild kan worden, relaties uit leugens kunnen bestaan en aanrakingen pijnlijk kunnen zijn. En hij, Haldir, weet het ook. Hij is erbij geweest en heeft het op afstand moeten meemaken.

En dan weet hij het. Opeens realiseert Haldir zich dat hij Faramir moet laten zien dat schoonheid schoon kan blijven, hoeveel gorigheid er ook is. Hij, de autoritairste elf van Lothlorien, zal liefdevol, teder en eerlijk moeten zijn omdat genezing immers alleen een kans tot slagen heeft als het helende totaal anders is dan hetgeen de pijn heeft veroorzaakt. En dat kan alleen door iets te doen. Niet door Faramir met rust te laten, zoals Haldir had geprobeerd. Niet door afstand te bewaren maar door dichterbij te komen. Het is de enige mogelijkheid. Of het zal lukken weet hij niet, maar hij moet het proberen. Dat weet hij wel.

“Boromir, genezer, breng een extra bed naar dit vertrek. Ik zal hier blijven. U kunt gaan.”

“Nee!” roept Faramir, “nee! Niet jij, niet degene die… nee!”

“Maar…” Boromir’s gezicht protesteert. De grote krijger komt als Faramir’s beschermer overeind en gaat voor de elf staan, de handen in zijn zij. Hij wil iets zeggen maar Haldir houdt hem tegen.

“Ik weet het, Boromir, jij twijfelt nu aan mij door Faramir’s angst, maar in de afgelopen nacht is er iets tussen hem en mij gebeurt, en dat is het wat hem nu in totale verwarring heeft gebracht. Ik moet dit rechtzetten, er is geen andere manier. Ik zal hier vannacht blijven. Vertrouw me, ik zal hem nog geen seconde alleen laten en ik zal goed voor hem zijn.”

Boromir kijkt hem strak aan, onderzoekend, dichtbij. “Vanmiddag sprak hij lovend over jou,” zegt hij dan. “Ik wilde dat je bij hem bleef, ik vroeg het je zelfs. Maar als je hem ook maar met een haar…”

“Vertrouw me, alsjeblieft. Ik ben Haldir, bewaarder van de grenzen van Lothlorien. Ik wil het goede doen.”

Boromir blijft hem strak aankijken, draait zich om en loopt weg. De genezer loopt achter hem aan, komt even later terug met een bed, schuift het naast die van Faramir en sluit de deur achter zich. Ze zijn alleen. Het maanlicht valt door het raam naar binnen en hult de gebroken man in het bed in een bijna buitenaards wit licht.

“Nee,” snikt Faramir met de handen voor zijn ogen. Haldir ziet de schone verbanden om zijn polsen, een kleine vlek van helderrood bloed. Hij gaat naast hem op het bed zitten.

“Ik wil je iets vertellen,” fluistert Haldir.

“Nee,” stamelt Faramir, “het kan niet meer. Je woorden zullen het goede willen doen, het is zoals je zegt. Je wil het wel en je zult het proberen en je zult vast iets van mededogen voelen, dat geloof ik echt wel, en misschien zelfs medelijden, maar mijn walgelijke geiligheid van vanmorgen, mijn idiote woorden, het is, is… Ik ben goor, Haldir, ik ben zo goor…”

Haldir strijkt met zijn vingers langs Faramir’s wang, buigt zich voorover en kust hem op zijn voorhoofd.

Faramir snikt nog harder, stamelt, “nee, nee, nee…”

“Alsjeblieft Faramir, wil je me aankijken.” De jonge man opent zijn ogen en kijkt naar de elf in het zilveren maanlicht. Hij ziet de glanzend witte haren, de bijna doorschijnende huid, de prachtig gevormde oren. Hoe kan hij deze nabijheid verdragen, hoe…

Dan begint de prachtige elf te spreken. Zijn warme stem vult zacht de kamer. Rillingen lopen over Faramir’s rug als hij de oprechtheid ziet die uit zijn ogen spreekt.

“Ik kan aan niemand anders denken, ik droom over jou, ik zoek naar excuses om hier te komen. Ik ben verliefd op jou, Faramir. Al jaren lang ben ik tot over mijn oren verliefd op jou.”

Faramir verstijft en deinst achteruit. Hij kijkt hem met angstige ogen aan. “Ik…eh…”

“Je hoeft niks te zeggen. Je hoeft ook niks te doen. Ik was gekomen om het te vertellen maar toen ik ontdekte wat je had meegemaakt kon ik het niet over mijn hart verkrijgen.” Hij ziet hoe Faramir terugdeinst en gaat snel verder: “Ik wilde niet met mijn gevoelens op de proppen komen in een periode dat je genoeg hebt aan die van jezelf, vooral niet omdat mijn gevoelens ook een lichamelijk aspect kennen. Daarom likte ik je sperma op. Daarom kwam ik zo snel klaar.”

De elf kijkt naar het raam en praat verder. “Maar toen ik hier in je kamer kwam, realiseerde ik me ineens dat jij, na alle bedorvenheid die je over je heen hebt gekregen, alleen nog puurheid kunt verdragen. Alleen oprecht warme gevoelens kunnen je bereiken. Al het andere heeft je vertrouwen beschaamd. Daarom zeg ik het nu, en niet na een paar jaar, zoals ik me had voorgenomen. Daarom geef ik je mijn eerlijkheid. Het is het meest pure wat ik heb. Ik ben tot over mijn oren verliefd op jou. Ik hou van jou.”

Faramir kijkt hem aan, zijn ogen vochtig. Hij kan het nog steeds niet geloven. Het enige wezen in Midden-Aarde dat zijn hart heeft veroverd en over wie hij nu al zo lang dromen koestert, zit hier naast hem, houdt zijn hand vast, streelt zijn voorhoofd en wangen en zegt hoeveel hij van hem houdt. Hij kijkt naar het prachtige gezicht voor hem, de warmte in zijn ogen, de lange, blonde haren. Dat dit gebeurt. Dat dit echt, echt…

“En je hoeft er niks mee,” voegt Haldir toe, terwijl hij met zijn vingers door zijn lichtbruine krullen strijkt. “Ik heb nooit de illusie gehad dat het wederzijds zou zijn. Ik zal er ook absoluut niks mee doen en er zeker weten niet lichamelijk aan toegeven. Ik zeg het je alleen omdat je misschien al voelt dat er iets is, iets dat mijn manier van reageren en kijken anders maakt. Ik hoop dat je daardoor weet dat je me, stapje voor stapje, kunt proberen te vertrouwen. Dat is alles, Faramir. Ik wil eerlijk tegen je zijn en me kwetsbaar opstellen en daardoor hoop ik dat ik je kan laten zien dat, dat…”

“Maar ik ben ook verliefd op jou,” zegt Faramir zacht, zo oprecht, zo eenvoudig, en kijkt hem aan terwijl hij begint te huilen. “Al zo lang, Haldir. Zo verschrikkelijk lang dat het pijn is gaan doen.” Hij stopt even, sluit zijn ogen en fluistert verder: “Ik wilde er niet aan toegeven, ik wilde gewoon zijn, verliefd worden op een vrouw, trouwen, dat soort dingen. Maar het lukte niet, Haldir, ik dacht de hele tijd aan jou…”

Haldir voelt zich warm worden, ineens zingt alles in hem en voelt hij zich blij en opgelucht. Het is wederzijds, o Valar, hij voelt het ook… “Mag ik naast je liggen?” vraagt hij spontaan. “Ik zal mijn kleren aanhouden. Ik wil geen misbruik van je maken maar ik verlang zo naar je huid en de zachte prikkeling van je haren. Als je het niet wilt kruip ik in het voor mij gereedstaande bed.”

Faramir lacht en Haldir voelt hoe hij smelt. Hij was vergeten hoe prachtig Faramir’s glimlach was. “Ik vind het fijn dat je bij me wilt liggen” zeg hij, en slaat de dekens open. Haldir kruipt naast hem en voelt hoe zijn lichaam reageert. Hij draait zijn onderlichaam de andere kant op.

“Ik omzeil je een klein beetje. Wat mijn kruis betreft. Bedoel ik,” stamelt hij, wetende dat hij eerlijk moet zijn, alles moet zeggen, hoe idioot het ook klinkt. Faramir weet alles van verraden worden, hij zal iedere leugen herkennen, bewust of onbewust, hij zal het feilloos weten wanneer er iets voor hem verborgen wordt gehouden. Niemand is scherper dan een slachtoffer als het gaat om het herkennen van de ware gevoelens van een ander. “Ik hoef je alleen maar bij me te voelen zodat we in elkaars armen kunnen slapen. Voor de rest, wel, ik ben een elf. Ik leef nog honderden jaren. Ik heb geduld.”

Faramir knikt opnieuw. Dat dit gebeurt. Het is geen droom, deze prachtige elf is verliefd op hem en hij op hem. “Dankjewel voor je eerlijkheid. Het voelt zo goed. Nu weet ik dat je niet van me walgt. Nu weet ik het echt…” en hij begint weg te soezen. Voor het eerst sinds die afschuwelijke marteling van de afgelopen dagen voelt hij zich weer een beetje veilig. “Nu moet ik het alleen nog maar onthouden, ook als… wanneer ik…“Zijn lichaam kruipt dicht tegen Haldir aan. Hij is zo moe, zo moe… Vlak voordat hij in slaap valt fluistert hij: “Ik hou van jou.”


Hij heeft geslapen naast de pot op het vuur met de rokende geur, de zware, blauwe rook die walmt en alles zo zoet maakt, zo anders. Hij krult zich op en voelt hoe alleen hij is en dat wil hij niet, hij wil hier niet zijn, wil niet alleen. O alsjeblieft, laat er iemand komen. Een deur gaat open. Iemand komt de grot binnen. Faramir krabbelt overeind, rent naar de ander toe en klampt zich aan hem vast. De Ork staat in de kleine grot en kijkt om zich heen. Zijn donkere lichaam glanst in het licht van de toortsen. De blauwe rook, die normaal gesproken alleen via een klein rooster naar binnen komt, walmt om het monster heen naar binnen maar hij sluit de deur. “Zo, wat een reactie, kleine goorlap. Heb je iets nodig van mij?”

Faramir drukt zichzelf tegen het stinkende lijf, beweegt zijn heupen en sluit zijn ogen. “Ik wil alles doen, alles, alles, alsjeblieft…”

De ork gaat zitten op een stenen bank, opent zijn broek, haalt zijn lul tevoorschijn en houdt het gezwollen geslacht omhoog. “Zit!” commandeert hij. “Zit, slaaf, spiets jezelf. Nu!”

Faramir rent naar hem toe, draait zijn rug naar de ork en laat de gigantische lul langzaam bij zich naar binnen zakken, zijn gezicht vertrokken van de pijn. Als hij het gevaarte naar binnen heeft gewerkt sluit hij zijn ogen en laat zich achterover zakken. De klauwen van de ork beginnen zijn tepels te masseren.

“Spreid je benen, slaaf.” Faramir gehoorzaamt.

“Wijder” Hij spreidt zijn benen zo wijd hij kan.

De ork graait naar zijn ballen en begint ze te kneden. Zijn andere hand gaat door met het trekken aan zijn tepels. “Kreun.”

Faramir kreunt.

“Smeek.”

“O alsjeblieft…”

“Alsjeblieft wat? Alsjeblieft wie?”

“Alsjeblieft meester, neuk mij. Neuk mij! Stoot in mij, dieper, dieper… alsjeblieft!”

De ork begint zijn heupen te bewegen. De grote lul is af en toe zichtbaar om vervolgens weer diep in Faramir te verdwijnen. “Je kunt nergens heen, je zit vast op mij en je bent van mij. Je bent een gore, vieze hoer. Ja toe maar, kreun maar, gil maar, maar je zult gehoorzamen. Ik neuk je plat,” en hij gromt. “Ik spuit je vol.”

Een tweede ork komt binnen en loopt dichterbij. Ook hij houdt zijn lul in zijn hand.

“Wat wil je? Nou? Zeg het eens, slaaf? Ik ben er ook. Wat wil je van mij? Smeek!”

Faramir wordt handhandig bij zijn haren vastgepakt. Hij schreeuwt het uit en zoals altijd keert hij weer even tot zichzelf. Wat is hij aan het doen, waar is hij mee bezig? Hij ziet de grot, voelt de Ork achter hem en ziet de ander die vol minachting op hem neerkijkt. Hij moet stoppen, moet zich verzetten, moet… Maar hij hoort zijn stem en lijkt er geen controle over te hebben. “Stop je lul in mijn mond, alsjeblieft meesters, een in mijn kont en de ander in mijn mond…”

“En dan?”

Spuit mij vol met zaad, ik smeek u, mijn meesters, spuit mij vol, ram en stoot in mij in alle gaten die ik heb.. Vul mij. Doorboor mij.”

De tweede ork stopt zijn lul in Faramir’s mond. Zijn kaken worden uitgerekt en de ork begint te stoten. De eerste ork beweegt zijn heupen en houdt Faramir’s slanke lichaam achterover zodat hij totaal is overgeleverd aan de lullen die hem doorboren en tot bloedens toe veroveren. Faramir gooit zijn hoofd achterover en kreunt, harder en harder, o alsjeblieft! Zijn eigen gedachten verdwijnen en er is alleen nog maar dit hunkerende gevuld willen worden, tot in de eeuwigheid een dikke lul willen voelen die steeds harder en dieper binnen komt en hem overmeesterd, veroverd en vernederd – want dit is wat hij nodig heeft, een omhulsel van gaten te zijn die gevuld kunnen worden zodat hij nooit meer alleen is. Hij kreunt tegen de stinkende lul in zijn mond.

“Zo gewillig,” gromt de ork achter hem, “zo’n geweldige slaaf die alles doet wat ik wil en zo geil is dat ik ‘m niet eens hoef aan te raken. Kijk naar zijn pik, zo rood, zo stijf. Je gaat op commando klaar komen, hoer. Gespietst in je kont en met een dikke pik in je mond ga je gigantisch klaar komen, alleen maar omdat ik het zeg. Ik raak je niet aan, ik commandeer. Je bent mijn slaaf, je doet wat ik zeg. Kom. Nu. Ik beveel het. Kom klaar!”

Faramir gilt. Hij komt klaar.


Haldir schiet overeind met zijn hand voor zijn mond om een schreeuw te onderdrukken, o nee, nee! Tranen lopen over zijn gezicht, zijn maag protesteert. O arme Faramir, dat het zo ver is gegaan, de verkrachtingen en het misbruik moeten nog veel langer hebben geduurd dan hij had gedacht, meer dan een dag, twee dagen misschien? Hij kijkt naar Faramir die met zijn hoofd rolt, zijn gezicht vertrokken van de pijn, schreeuwend, zijn vuisten ballend en om zich heen slaand.

“Ssshhh,” fluistert de elf en slaat zijn armen om hem heen.

Faramir schrikt wakker, kijkt hem verwilderd aan, verstijfd door de aanraking.

“Ssshhh, ik ben er. Het is weer goed. Het is voorbij. Je bent veilig.”

Faramir valt weer in slaap. Haldir blijft wakker. Zijn hoofd tolt en zijn gedachten zijn wazig en vreemd. Scheuten pijn trekken door zijn lichaam. Het gaat te ver. Door zijn gevoelens voor Faramir is hij met hem verbonden op een manier die mensen nooit volledig zullen begrijpen. Hij kan voelen wat Faramir voelt en heftige dromen met hem delen, waardoor hij, zelfs nu de voorouderen hem niet meer bereiken, nog steeds de verkrachtingen met hem deelt. Dit kan hij als elf niet verdragen. De wens om te vervagen begint opnieuw tevoorschijn te komen. Er moet iets gebeuren maar hij kan niet opstaan om naar zijn broers te gaan – de enigen die zullen begrijpen wat hij doormaakt en kunnen helpen – hij kan Faramir niet achter laten terwijl hij door de gangen dwaalt. Haldir probeert hen door de band te bereiken maar ze slapen. De genezer is vertrokken en Boromir slaapt ook. Haldir blijft liggen en probeert wakker te blijven.


Daar staan ze met hun ontblote lijven, stinkend bij elkaar in de buurt, hun geslachten stijf in de lucht en groot, zo groot. Ze vullen de grot en drommen rond een tafel in het midden. Een man zit op handen en knieën. Hij is niet vastgebonden. Een rij orks staan wachtend tussen zijn benen. Een van hen stoot naar binnen en schreeuwt obsceniteiten: “Smeken, zul je, kreng, smeek!”

“Alsjeblieft…” klinkt Faramir’s bange stem. “Neuk mij, neuk mij!”

“Wat ben je van ons?”

“Jullie slaaf ! Ik behoor jullie toe!”

“En?” roept de stotende ork, “wat nog meer?”

“Ik zal alles doen wat jullie zeggen. Ik zal alles doen wat jullie willen, alles, alles!”

Een ork staat achter hem en duwt zijn lul naar binnen. Faramir schreeuwt het uit. Een andere ork kruipt over de tafel naar zijn gezicht en duwt zijn lul in zijn mond. “Eerst slikken, dan lullen. Zuigen, kreng, zuigen, vieze hoer. Laag stuk vreten. Neuken zullen we jou, volspuiten met ons zaad, kapot maken, breken, hoor je dat? Als een gebroken man gooien we je voor de deur van je vaders huis en reken maar dat je je klep zult houden. Dit zul je aan niemand vertellen, heb je dat goed begrepen? Ze zullen je verachten, bespugen en haten, niemand zal nog van je houden. Niemand. Zo’n verachtelijk wezen als jij, kruipend, onderdanig, snakkend naar zaad, te walgelijk voor woorden. Je wilt geneukt worden. Vieze hoer. Dat is wat je wilt!” Hij trekt zijn lul uit Faramir’s mond zodat de man antwoord kan geven.

“Ja meester! Ik wil geneukt worden. Neuk mij, neuk mij alsjeblieft. Ik zal doen wat jullie zeggen, altijd, altijd! Ik ben van jullie. Ik ben jullie bezit. Ik ben jullie slaaf…”

“Zo mag ik het horen,” gromt de Ork, en hij stoot in Faramir’s mond en de andere ork komt van achteren in hem klaar. En de volgende orks staan grijnzend te wachten op hun beurt.

In een grote, ronde ruimte, een grot verlicht door toortsen, staat een grote tafel met daar bovenop het naakte lichaam van een jonge man. Hij roept dat hij dit wil maar wie goed kijkt ziet dat hij wordt verkracht, ziet zijn trillende spieren, zijn afwerende handen, zijn verkrampte gezicht. De rij is lang. Ze dringen om hem heen. Hun stinkende lijven vullen de ruimte.


De wereld wordt donkerder en Haldir valt naar beneden, dieper en verder in een steeds donkerder wereld tot hij niet meer weet waar hij is en zijn voorouders hem niet langer kunnen bereiken. Tot zo diep valt hij, tot zo ver gaat hij.

Hoofdstuk 5

Het eerste ochtendlicht schijnt door het raam naar binnen. De witte gordijnen zijn door de zachte nachtwind een beetje open gegaan. Een baan zonlicht valt op het bed. Faramir kijkt naar het mooie gezicht naast het zijne. Dat deze elf van hem houdt… Hij kan het nog steeds bijna niet geloven maar probeert het wel. Hij weet dat het zijn redding is als hij zich weet vast te houden aan wat zuiver is. Haldir met zijn prachtige karakter is zo intens goed, hij heeft het beste met hem voor en hij houdt van hem. Hij houdt echt van hem.

Faramir legt zijn vingers tegen zijn wang. Haldir reageert niet en zijn huid voelt op een vreemde manier koud.

“Haldir,” fluistert Faramir ongerust. De elf reageert niet.

Faramir schudt aan zijn schouder. Geen reactie.

Een luide schreeuw klinkt door de Huizen van Genezing.


“O nee,” fluistert Rúmil als hij het levenloze lichaam van zijn broer in ogenschouw neemt. “Wat is er gebeurd? Hoe kan het dat…?”

Orophin zuigt zijn adem naar binnen. “Het lijkt alsof hij, maar dat is onmogelijk – alsof, wat heeft hij meegemaakt? In godsnaam, vertel me Faramir, wat is er gebeurt?”

“Ik weet het niet,” snikt de man. “Ik werd wakker en toen was hij zo. Ik kon hem niet meer bereiken.”

Orophin kijkt naar de snikkend Faramir op de rand van het bed en ziet de warmte in de ogen van de man. Zou hij, is hij… Er begint iets te dagen. Hij gooit zijn vragen er in een keer uit: “Zijn jullie verliefd op elkaar? En zo ja, heb je nachtmerries? Over wat je hebt meegemaakt?”

Faramir kijkt hem verbaasd aan. Hij begint te stotteren, wordt rood. “Ik, eh, ben al heel lang, en hij ook. We, ja, we zijn verliefd. En ik heb nachtmerries. Het blijft maar doorgaan. Maar wat…” Dan dringt het tot hem door. Hij weet zoveel van elfen, zo lang hij zich kan herinneren heeft hij zich voor deze prachtige wezens geïnteresseerd. Hij kent de boeken over de elfencultuur uit zijn hoofd en heeft altijd vragen gesteld aan wie er maar met hem over wilde praten. “O nee…”

Orophin kijkt met een wit gezicht naar het lichaam van zijn levenloze broer en de gewonde, snikkende Faramir. Hij fluistert wat Faramir weet.“Zijn liefde voor jou deed hem je nachtmerries delen en dat werd teveel voor hem. O Faramir, wat moet je hebben meegemaakt dat dit zo’n effect kan hebben op onze broer, en wat moet hij veel van je houden. Hij is aan het vervagen. Hij moet zich zo intens met jou verbinden dat hij voelt wat jij hebt gevoeld.”


Faramir slaapt nachten lang in de Huizen der Genezing, vlak naast het bewusteloze lichaam van Haldir. Hij heeft zich nog nooit zo alleen gevoeld. Faramir’s lichaam wordt koud, zijn gezicht wit. Hij begint mager te worden, eet amper, praat met niemand en kan nauwelijks nog slapen.

In het Huis van Gondor begint de ongerustheid over Haldir en Faramir ernstige vormen aan te nemen. Er ontstaat een stilte die beangstigend is.

Rúmil en Orophin besluiten niet mee te gaan met de troepen die op zoek gaan naar de Orks. Haldir en Faramir hebben hen nodig. Tot hun verbazing reageert Denethor geïrriteerd als ze het hem proberen uit te leggen. Om hem ter wille te zijn bieden ze aan om voor hun verblijf te betalen maar dat wordt weggewuifd. “Mijn zoon moet maar weer eens aan het werk,” zegt de stadhouder, in plaats daarvan. “Hij heeft nu lang genoeg gerust en Haldir kan ook in zijn eentje vervagen.”

Rúmil en Orphin verbazen zich over de hardheid in de opmerking en stem van de stadhouder, en proberen hem over te halen Faramir te laten rusten. Denethor is echter onvermurwbaar. “Ik dacht drie elfen met mijn troepen te kunnen meesturen en een zoon aan mijn zijde te hebben. Jullie kan ik niets bevelen, jullie horen in Lothlorien thuis, maar Faramir heeft te doen wat ik zeg. Hij is gewond geweest maar het is niet langer ernstig. Hij kan best rustig zitten en langzaam schrijven.”

Overdag moet Faramir zijn taken weer oppakken, maar iedere nacht keer hij terug.

De twee elfenbroers houden ‘s nachts ongevraagd de wacht, zodat ze Faramir wakker kunnen maken zodra hij onrustig wordt in zijn slaap. Hij mag niet nog een keer een herbelevende nachtmerrie krijgen. Ze moeten hem echter vaak wakker maken en zien dat Faramir er steeds vermoeider uitziet. Ze weten niet wat te doen. Haldir is onrustig zonder Faramir, hij kreunt, woelt, en ziet er doodongelukkig uit. Zodra Faramir naast hem kruipt wordt zijn lichaam weer rustiger. Faramir is overdag als een wandelend spook, praat niet, lacht niet, reageert amper, maar krijgt weer een beetje kleur op zijn wangen zodra hij Haldir’s lichaam voelt. De twee mannen hebben elkaar nodig maar verzwakken elkaar. De situatie lijkt hopeloos.


“Zal hij sterven,” klinkt een fluisterende stem in het donker.

“Wellicht,” klinkt het antwoord. “Ik blijf maar hopen op de terugkeer van zijn levenskracht. Misschien komt hij weer bij ons terug. Ik hoop het zo…” Faramir wordt wakker van het gesprek maar houdt zich slapende. Hij herkent de stem van Orophin. De andere stem moet van een genezer zijn.

“En precies datgene wat ze kracht zou kunnen geven om dit te boven te komen kunnen ze elkaar niet bieden door wat die arme man heeft moeten doorstaan.”

“Bedoel je Het Verbond?”

“Dat bedoel ik, ja.”

“O nee, nee, dat zou onmogelijk zijn. Faramir mag er niet eens van weten. Hij houdt echt van Haldir. Hij zou nog zo gek zijn om het te willen proberen ook, en dat zou veel te zwaar voor hem zijn. Waarschijnlijk krijgt hij herbelevingen tijdens het moment zelf. Afschuwelijk voor hem. Dodelijk voor Haldir.”


Faramir loopt door de bibliotheek en zet de boeken terug die hij voor zijn werk heeft moeten bekijken. Hij dwaalt nog even rond – zijn vader is in een bespreking – en zoekt een boek over de elfencultuur die hij nog niet eerder heeft gelezen. Er moet toch iets te vinden zijn. Hij komt bij de boeken die toestemming nodig hebben voordat ze geleend mogen worden. Na lang zoeken vindt hij een klein, dun boekje dat over elfen lijkt te gaan. Faramir slaat het open. In de inhoudsopgave staat het al vermeld. Het Verbond. Als hij de juiste bladzijde opzoekt klapt hij het boek snel weer dicht. Was dat… ? In een flits had hij tekeningen van parende elfen gezien, mannen met vrouwen, mannen met elkaar… De tekeningen waren bijna wellustig om te zien. Hij slaat het boek weer open en leest over Het Verbond tussen elfen en, in zeldzame gevallen, tussen een elf en een ander wezen van Midden-Aarde. Faramir leest wat het is. Hij klapt het boek dicht. Hij huilt.


Boromir wendt zijn paard. De strijd is voorbij. De Orks hadden amper de tijd om zich te groeperen – hij is goed in verrassingsaanvallen – en er was geen aanvoerder geweest. De overwinning was eenvoudig en compleet. De kleine groep Orks die een kampvuur hadden gemaakt en misschien de wacht hadden moeten houden maar het op een zuipen hadden gezet, zijn er niet meer. Hun dode lichamen liggen verspreid op de grijze stenen. Zijn mannen waren sterk, goed voorbereid, geïnstrueerd en in de meerderheid geweest. Boromir galoppeert terug naar de andere manschappen die, onder leiding van de andere kapitein, in de grot hebben gevochten. Hij springt van zijn paard en rent naar binnen.

De aanblik van wat hij aantreft doet hem langzamer lopen. In het vage licht van enkele fakkels is een grote ruimte te zien. In het midden staat een tafel. Het is van grove brokken hout gemaakt en ziet er vreemd uit. Het staat op een rots en lijkt eerder op een altaar dan op een tafel. Er hangen kettingen en handboeien aan vast. Er boven hangen verschillende vleeshaken aan het plafond. Aan de zijkanten van de grot zijn kooien. De potten met Nadreqze zijn door zijn mannen al naar buiten gebracht. Overal liggen dode lichamen van Orks.

“Zijn er nog slachtoffers in leven?” vraagt Boromir.

“We vonden het dode lichaam van een elf, verder een hobbit, twee dwergen, drie vrouwen en een man. Het gaat slecht met hen. Ze kunnen niet worden vervoerd. Een genezer is op weg naar ons toe. We zullen een van de ruimten in gereedheid gaan brengen als ziekenboeg en hopen dat de slachtoffers het zullen overleven. Maar het nest hebben we uitgeroeid,” zegt de kapitein trots.

“Is er niemand in leven gelaten?” vraagt Boromir.

“Niemand.”

“Dan is de kans om extra informatie te verkrijgen over hun plannen, en mogelijk andere grotten, verkeken,” zegt Boromir bars, terwijl hij verder loopt door de gang die uitkomen op de grote grot. Er zijn hier kleinere grotten uitgehakt. Ze hebben allen een dikke, houten deur. Het lijken op gevangenissen. Boromir opent alle deuren. Bij een ruimte blijft hij even staan. Een grijze lap met glimpen van wit borduurwerk trekt zijn aandacht. Het ligt verfrommeld op de grond. Hij rent er naartoe en tilt het op. Het is van Faramir.


Het is nacht. Faramir ligt in bed maar kan niet slapen. Hij kijkt naar het witte gezicht van Haldir. Zal hij, kan hij… Hij kijkt naar het licht van de volle maan. Ik mis je zo, Haldir. Ik mis je zo verschrikkelijk dat het overal pijn doet in mij. Ik wist niet dat ik dit kon voelen.

Hij streelt het gezicht van Haldir, gaat met zijn vingertoppen langs zijn hals en kust hem. “Ik zal het proberen. Ik wil zo graag dat je terugkeert.”

Faramir streelt het lichaam dat amper op zijn aanrakingen reageert. Maar wil Haldir het wel? Is hij nu niet hetzelfde aan het doen als die eerste ork, die zijn mond verkrachtte met zijn tong en hem betastte met zijn gore klauwen en zijn vieze geur en… Nee! Niet eraan denken! Stop! Hij draait zich van Haldir af en gaat op zijn rug liggen. Zijn lichaam is verstijfd, zijn rug nat van het zweet. Dit kan hij niet. Als hij alleen al door het strelen van Haldir’s gezicht en het denken aan de liefdesdaad de grijnzende koppen van de Orks weer voor zich ziet, de vieze walmen ruikt en die vreselijke herinneringen terug krijgt… Het is onmogelijk. Alles doet pijn in hem en op deze manier brengt hij degene die hij lief heeft alleen maar in gevaar. Hij moet ermee ophouden.

“Je wist het dus?” Rúmil komt naast hem staan. Faramir knikt en houdt zijn ogen dicht. “Het Verbond. De geestelijke verbinding tussen twee zielen die lichamelijk wordt bezegeld. Maar het heeft geen zin. Ik krijg herbelevingen en dat is schadelijk voor Haldir. Het zal nooit lukken, Rúmil. Nooit.”

Rúmil pakt zijn hand vast. “Zou je willen dat… Zal ik je helpen, Faramir? Ik vind het zo ongelooflijk dat je het wil proberen. Ik denk dat, ach nee… Dit is onmogelijk. Dit mag ik niet eens van je vragen. Het spijt me, ik…”

Hij draait zich om en wil weglopen. “Wacht,” fluistert Faramir. “Wacht, misschien… Maar ik ben een wrak. Ik stel niks meer voor en ik mag geen herbeleving krijgen, dat wordt zijn dood. En ik hou zoveel van hem, zo ontzettend veel. Wat zou je kunnen doen, Rúmil, wat is het dat je zou willen proberen?”

“Ik zou de beelden in je hoofd kunnen verjagen door tegen je te blijven praten. Zou dat helpen?”

Faramir denkt aan hoe dit voor hem zou zijn. Opnieuw wordt hij overvallen door gedachten die hij niet wil… Hulp van deze mooie elf om datgene te doen wat met hem is gedaan, wat hij heeft gehaat in iedere vezel van zijn lichaam, waar hij nog steeds kokhalzend aan moet denken – en dat moet hij gaan doen met de man van wie hij houdt maar die niet eens nee kan zeggen? De man die totaal onmachtig, overgeleverd aan hem bewusteloos ligt en die hij zou misbruiken op een manier…

“Haldir droomde hiervan,” fluistert Rúmil die weer dichterbij is gekomen, de twijfel ziet, zijn arm uitstrekt en voorzichtig de wang van Faramir streelt. “Ik was denk ik de enige die het wist. Ik heb het aan niemand vertelt maar op een nacht, na een feest, sliepen we toevallig in hetzelfde slaapvertrek en hoorde ik hem in zijn slaap praten. Hij had een erotische droom en jij was degene over wie hij droomde, hij noemde je naam en hij kreunde.”

Rúmil pakt zachtjes de hand van Faramir en legt het op de buik van Haldir. Hij gaat door met praten. “Ik had hem nog nooit zo meegemaakt. Hij was helemaal in extase en ik geloof ook dat hij klaar kwam. De volgende dag zei ik niks. Ik zag dat hij zich schaamde voor zijn natte lakens maar ik zei er niks over. Ik vroeg wel naar jou natuurlijk.”

Ondertussen begint hij Faramir’s hand te begeleiden, laat hem strelen over Haldir’s buik en leidt hem naar beneden, waar hij de hand loslaat. Het is aan Faramir. Het enige wat Rúmil te bieden heeft is zijn stem. “Hij vroeg me hoe ik daar nou ineens op kwam en ik vertelde hem dat hij jouw naam in zijn slaap had genoemd. Verder zei ik niks, ik wilde hem niet in verlegenheid brengen.”

Rúmil ziet hoe Faramir verder gaat met strelen. Goed zo, goed zo.“En toen vertelde hij me over een jonge man die hij in Gondor had ontmoet, een man met lichtbruine haren en een ontwapenend gezicht, zo intelligent, zo welbespraakt en koninklijk, dat hij onafgebroken aan hem bleef denken.”

Rúmil ziet dat Faramir het geslacht streelt van Haldir en ziet dat het lichaam van zijn broer begint te reageren. Rúmil pakt de olie op het nachtkastje, schroeft de dop open, en giet olie in de hand van Faramir. Ondertussen praat hij gewoon verder. “Ik plaagde hem en zei dat hij verliefd was geworden en hij kon niet anders dan het beamen. Haldir kan niet liegen, Faramir. Van jongs af aan is dat zo geweest. Mijn broer en ik konden mijn vader om de tuin leiden als we iets hadden uitgehaald, maar Haldir kon dat niet. Vanaf dat moment was ik de enige aan wie hij af en toe vertelde hoe verschrikkelijk verliefd hij was op een man die Faramir heette. Een mooie man, een prachtige man, een ongelooflijk goede man.

“Rúmil ziet hoe Faramir zijn vinger bij Haldir naar binnen brengt maar vervolgens met verkrampte schouders verstijfd.

“Hier heeft hij over gedroomd, Faramir,” fluistert hij zacht. “Je doet niet hetzelfde als wat de Orks bij jou hebben gedaan. Dit is anders, dit is wat hij wil. Ik weet het zeker. Dit was een van de dingen die hij riep in zijn droom. O Faramir, riep Haldir in zijn slaap, ik wil je in me voelen, in mij, diep, diep in mij. Kom mijn liefste, kom…”

Faramir kromt zijn lichaam. De stem van de Ork keert terug “Neuken zullen we jou, volspuiten met ons zaad, diep, diep in jou maken we alles kapot, dieper, nog dieper, we zullen je breken, hoor je dat? Hoer? Goorlap? Hoor je dat?” en hij begint gejaagd te ademen, o nee, nee…

Rúmil ziet wat er gebeurt en realiseert zich dat hij woorden heeft gebruikt die een herinnering oproepen. De elf denkt haastig na, wat moet hij doen, wat kan hij nog meer bedenken… en dan staat zijn broer naast het bed. Orophin strijkt met zijn handen over Faramir’s rug, voelt de harde spieren, hoort de raspende ademhaling. Zo is het goed, flitst het door Rúmil heen, alleen samen met zijn broer kan hij dit volbrengen, de een kan praten, de ander kan hem voorzichtig aanraken.

“Sshh, Faramir. Sshh. Je doet het goed. Zo goed…” fluistert Rúmil.

“Haldir wil dit niet,” stamelt Faramir. “Hoe kan hij het willen, het is onmogelijk…”

“Hij wil je zo graag, Faramir. Schaam je niet. Orophin en ik weten alles van vrijpartijen met mannen en dit, wat jij doet, is zo dapper. Het is sterker dan welke heroïsche daad op het slagveld dan ook. We willen je alleen maar helpen. Je houdt van onze broer op een manier die wij nooit zullen vergeten. Nooit.”

Orophin blijft ondertussen cirkels aaien over Faramir’s rug, streelt zijn haren, blijft doorgaan met praten. Rúmil komt nog dichterbij en fluistert: “Je wilt Haldir terughalen en ik weet zeker dat hij terug gehaald wil worden. Haldir houdt van het leven. Hij wil niet bezwijken, hij wil er zijn voor jou. Ik weet zeker dat zijn ziel nu naar je kijkt en hoopt dat je doorgaat, Faramir. Hij wil wakker worden en jou in zijn armen nemen. Dat is waarnaar hij verlangt…”

Een snik trekt door het lichaam van Faramir als hij verder gaat. Orophin blijft hem liefdevol strelen, Rúmil probeert hem met troostende woorden te helpen. Faramir duwt voorzichtig een tweede vinger naar binnen. Haldir kreunt, en opnieuw verkrampt Faramir, verstijft, beweegt niet meer. O nee, nee, hij doet hem pijn net als die keer dat. … niet aan denken, niet doen! Nee! Deze keer kruipt Orophin naast hem op het bed en omarmt de man, houdt hem stevig vast. “Toe maar, je kunt het,” fluistert hij. “Beweeg je vingers naar binnen. Goed zo. Doe het rustig aan. Je hebt alle tijd. Goed zo, langzaam… erin, eruit…. toe maar….”

“Maar hij is jullie broer!” roept Faramir ineens, “walg je niet van het idee dat je ziet hoe ik jullie broer…”

“Wij houden van hem,” zegt Rúmil. “Elfen kunnen van elkaar houden op een manier die mensen niet altijd begrijpen. We hebben de volledige liefde met hem gedeeld, de broederlijke ruzies en stoeipartijen, en ook enkele vrijpartijen toen we jong waren. En heel soms, als we het moeilijk hebben en troost zoeken bij elkaar, of als we overlopen van liefde, doen we het nog steeds. Wij kennen het woord incest niet. Wij kennen alleen vrijwillige en onvrijwillige sex. Haldirs lichaam kennen we volledig…”

Faramir stopt even om dit tot hem door te laten dringen. Hier zit hij, op het bed tussen de benen van zijn geliefde met zijn vingers in zijn opening, omringd door de broers die dit zelf ook al eens hebben gedaan. Orophin streelt zijn rug, Rúmil blijft praten. Het voelt een beetje beter nu hij weet dat ze de waarheid spreken. Ze weten waar ze het over hebben en ze veroordelen hem nergens voor. Hij doet nog een beetje olie op zijn hand en stopt een derde vinger naar binnen. Deze keer spreidt Haldir zijn benen en kreunt luid.

“Rustig maar,” fluistert Orophin als Faramir ineen duikt. “Hij begint te ontwaken. Dit is zijn manier om genot te laten zien. Haldir is altijd al luidruchtig geweest. Kijk eens naar zijn gezicht, Faramir. Zie hoe hij geniet…”

Faramir ziet dat Orophin gelijk heeft. Op Haldir’s gezicht is extase te lezen. Faramir voelt wat dit met hem doet. Ineens wil hij zo graag in het lichaam van zijn geliefde Haldir verdwijnen. Hij voelt hoe stijf hij wordt. Uit schaamte wil hij zich afwenden maar Orophin streelt zijn haren, aait over zijn rug en Rúmil blijft tegen hem praten: “Toe maar, Faramir. Dit is een zuiver verlangen, het is goed. Geniet ervan. Duw je erectie naar binnen, toe maar… wat je doet is goed. Wat je voelt is goed. Alles is helemaal puur en schoon. Dit is een liefdesdaad, een goede daad. Goed zo, ga maar op je knieën, laat je voorover zakken, goed zo, goed zo… duw je eikel naar binnen, ja! Voel hoe strak hij is, ik weet het nog Faramir, ik weet het nog zo goed. Voel hoe glad en strak je naar binnen kan, verder, verder…”

Opnieuw het verstrakken en de gejaagde ademhaling. “Sshh, Faramir. Je bent geen ork, je zult nooit zijn als hen. Nooit, nooit, nooit… Jij bent een man die liefde wil geven…”

Dan duwt Faramir zijn geslacht voorzichtig naar binnen en voelt hoe het lichaam van zijn geliefde Haldir hem omringd, strak en warm. Hij ziet de uitdrukking van lust op het mooie gezicht en hoort het gekreun en hij wordt vervuld van liefde. Langzaam begint hij te bewegen, voorzichtig, zachtjes om geen pijn te doen, iets harder nu omdat hij ziet dat het kan, nog iets harder omdat de handen van Haldir in beweging komen en hem aanraken, over zijn billen strijken, over zijn rug… begint hij wakker te worden? Is het echt?…

De hand van Orphin omvat het geslacht van Haldir en begint de voorhuid te bewegen. De slanke vingers doen het handig, lijken ermee vertrouwd te zijn. Haldir’s geslacht begint te groeien terwijl Faramir zich in hem beweegt, nog steeds zo zacht als hij maar kan. De geluiden die dit maakt doen rillingen door zijn lichaam trekken. Rúmil ziet het en gaat verder met fluisteren, jaagt de beelden en geluiden weg met zijn liefdevolle woorden: “Kijk hoe hij geniet, Faramir, zie je zijn tepels hard worden, voel je zijn ballen, zo stevig, zo strak gespannen… En kijk naar zijn gezicht… Doe je ogen open en zie wat je doet, hoe intens hij geniet… Kijk dan Faramir, kijk maar…“Faramir ziet hoe de lange oogwimpers beginnen te trillen, hoe er beweging komt in de zilverblonde haren en de mooi gevormde mond zich opent, hij voelt de strelende handen en ruikt zijn lichaamsgeur, o god, kan hij zoveel van iemand houden, kan er zoveel liefde zijn zonder uit elkaar te barsten en te… te…. Haldir schreeuwt als hij klaar komt, Faramir schrikt even, ziet dan de opwinding, de roze kleur en de open mond van de elf onder hem, zo open, zo vol vertrouwen… kromt zijn rug en komt ook klaar. De schokken trekken tegelijk door hun lichamen.

Onmiddellijk daarna valt hij op het sterke lijf van de elf en begint te huilen, “het spijt me zo, het spijt me zo…” “Sshh,” klinkt het weer, maar deze keer is de stem zo anders, voelt hij zich warm worden en kijkt omhoog, ziet de verbaasde ogen van Haldir die zijn gezicht omvat en stamelt “o mijn lieve Faramir, dat je dit hebt gedaan… Voor mij, voor mij…. o wat hou ik van jou…” en hij slaat zijn lange armen om het schokkende lichaam op zijn buik… “voel je het, voel…” en Faramir voelt het, ervaart met een schok dat er een stroom van warmte door zijn hart gaat en dat hij Haldir kan voelen… zo zacht voelt dit, zo intens… Hij voelt Haldir’s dankbaarheid maar boven alles zijn intense liefde voor hem, het is zoiets warms, het stroomt door hem heen als een krachtige rivier dat zijn lichaam doet tintelen. Wat een kracht, gigantisch… vanaf nu zijn ze met elkaar verbonden, Het Verbond is een feit, helemaal omdat ze tegelijk zijn klaargekomen, wat uniek is tijdens het vormen van een verbond en het sterker maakt – Faramir weet het, hij heeft erover gelezen, nu is het gebeurt. Nu kan hij Haldir zijn levenskracht geven en Haldir ook die van hem, ze delen alles met elkaar en het voelt zo warm, zo liefdevol…”

En daar dwars tussendoor, in felle pijnscheuten, de spijt en de schaamte, het snikken “het spijt me zo, het spijt me zo…” En Haldir en zijn broers weten dat dit de prijs is die Faramir moet betalen, de herbeleving die niet langer tegen te houden valt en over hem heen dendert… Door de band die nu tussen hen is ontstaan kan Haldir het voelen en ziet de beelden terugkeren, snakt naar adem, gooit zijn hoofd naar achteren… Rúmil en Orophin kijken ongerust naar hun broer, kruipen naar Faramir en strelen zijn rug, haren en armen, blijven maar praten en proberen hem terug te krijgen. De jonge man kromt zijn lijf en maakt zich klein, schokt, hapt naar adem. Dan kruipt hij opnieuw naar Haldir om hem te voelen, de elf die hij zo liefheeft, zo intens lief heeft… En langzaam keert hij terug, voelt de handen van Haldir door zijn haar, proeft het zout van zijn tranen en de geur van zijn huid, voelt hoe hij in sterke armen wordt gehouden en heen en weer gewiegd… Vergeet waar hij is en wat er precies is gebeurd en weet alleen nog van dit moment, zittend op schoot in de armen van de elf van wie hij zoveel houdt. Snikt, huilt, is blij, is verdrietig, weet het allemaal niet meer zo goed. Wat heeft hij gedaan, wat is er gebeurd. En Haldir stamelt “O mijn liefste, mijn liefste Faramir, ik hou zo van jou.”


Rúmil en Orophin kijken naar de twee mannen op het bed. Ze laten hun tranen de vrije loop. Faramir, zo diep gekwetst, misbruikt en mishandeld, heeft hun geliefde broer tot leven gewekt op de manier die voor hem zelf, na alles wat hij heeft meegemaakt, een van de zwaarste beproevingen is geweest die een man maar kan ondergaan. Omgekeerd hadden zij het niet kunnen doen. Ze zullen hem altijd dankbaar blijven.

Hoofdstuk 6

Faramir klampt zich aan Haldir en wil hem zelfs niet loslaten als hij en de elf lichamelijk moeten worden onderzocht. Er jagen rillingen door Faramir’s lichaam, er verdwijnen glimlachen van blijdschap op zijn gezicht als hij zich realiseert dat zijn geliefde weer terug is en zijn lichaam verkrampt zodra dit wordt gevolgd door de herinneringen die door de liefdesdaad naar boven zijn gestuwd. Haldir voelt wat er door hem heengaat en beleeft het mee en Faramir fluistert: “Dit is te zwaar, dit kan niet, hoe kunnen we het ongedaan maken, nu moet je er de hele tijd bij zijn, Haldir, ik kan het nu niet stoppen, het lukt niet…”

En dan fluistert Haldir, steeds weer opnieuw: “Wees niet bang, Faramir” – en kijkt daarbij ook naar zijn broers die al net zo ongerust staan te kijken naar wat er gebeurt – “het doet pijn, dat is zo, maar ik weet nu wat het betekent, dit Verbond, ik kan het voelen. O Valar, andere elfen hebben er wel eens over verteld maar het is zo sterk. Ik voel nu jouw mensenkracht Faramir, ik wist niet dat dit bestond. Zo’n sterke wil om te overleven en hier in Midden-Aarde te blijven, het is zo krachtig, zoveel sterker dan de veel zwakkere levenskracht van elfen die honderden en soms duizenden jaren voor zich hebben, het is gigantisch… dit is de samengebalde wilskracht van een heel kort leven en ik kom door je herinneringen heen, ik voel geen enkele aandrang om te vervagen, ik wil hier blijven. Vanaf nu ben je niet meer alleen.”

Orophin voelt zijn pols, Rúmil strijkt over het voorhoofd van zijn broer. “Echt,” fluistert Haldir. “Ik kan het aan.”

“Maar je ziet steeds… ik bedoel, ik zie het aan je gezicht,” zegt Rúmil. Hij kijkt ongerust. “Wees eerlijk, Haldir, alsjeblieft…”

De genezer begint vragen te stellen aan Faramir.

Hee broer, hoe is het echt? Vertel het alsjeblieft…

Maar Faramir, kan hij ons niet horen via onze band? Hij en ik zijn nu ook met elkaar verbonden…

Ik denk het niet. Volgens mij is de band nog niet sterk genoeg.

Voelt raar om hem buiten te sluiten.

Soms moet het, grote broer van me. Nou, wees eerlijk.

Ik denk dat ik het kan maar misschien hoop ik het vooral en wil ik hem zo verschrikkelijk graag gerust stellen. Na alles wat hij ervoor over heeft gehad kan ik toch niet aankomen met woorden als wellicht en misschien? Hij heeft zoveel meer verdiend, Rúmil. En hij heeft het zeker weten ook verdiend dat we eerlijk tegen hem zijn. Dit gesprek zit me niet lekker. We praten achter zijn rug om, op een manier die hij nog niet kent!

Maar we doen het omdat we om hem geven…

Dat is zo. Haldir’s stem wordt zacht. De beelden zijn verschrikkelijk. O Valar, wat heeft die man moeten doorstaan. Ik voel zo’n respect voor hem, want dwars door alles heen stroomt Faramir’s kracht om toch te blijven leven. Ik ben alleen bang dat het te zwaar voor hem is nu ik zijn levenskracht nodig heb.

Rúmil kijkt naar de genezer die met een ongerust gezicht naar Faramir staat te kijken. Hij ziet de ingevallen wangen, de bleke huidskleur en trillende handen. Haldir heeft gelijk, het zou te zwaar kunnen zijn voor Faramir.


Velen komen langs om bij de deur te informeren hoe het gaat. De genezers willen niemand binnen laten, behalve Boromir. Bij iedereen die langs komt voelt Haldir de liefde vanaf Faramir naar de anderen stromen en vanaf de mensen die voor de deur blijven staan naar Faramir. Wat houdt Faramir veel van mensen en wat houden ze veel van hem. De tintelende kracht doet hem af en toe wankelen op zijn benen, waarna hij zijn broers weer uitleg moet geven en hen gerust moet stellen.

Er is echter een vreemd moment die Haldir verbaasd doet opkijken en hem later nog lang zal bezig houden. Hij voelt een angst door hun verbond trekken die zijn weerga niet kent. Haldir zuigt zijn adem in, wat is dit, een Ork, een…? Dan hoort hij Denethor’s boze stem bij de deur, hij wenst onmiddellijk te worden binnen gelaten om zijn zoon te zien. Faramir trekt bleek weg en sluit zijn ogen. De genezer ziet wat er gebeurt en is onverbiddelijk. Vader of niet, het is genoeg geweest.

Rúmil en Orophin leggen aan niemand uit wat er precies is gebeurd behalve aan Boromir, de broer met wie Faramir zo’n sterke band heeft. Boromir loopt onmiddellijk naar zijn kleine broer, legt zijn hand op diens schouder, kijkt hem bewonderend aan en stamelt: “Wat ben jij sterk, broer. Wat ben jij ongelooflijk sterk.”

Uiteindelijk valt Faramir uitgeput in de armen van Haldir in slaap. “Maak me wakker als… alsjeblieft Rúmil, let er op dat… wil je…”

Rúmil komt dichterbij staan en legt zijn hand op het voorhoofd van Faramir. “Ik zal er zijn, Faramir. Ik waak over je dromen en maak je wakker.”

“Maar dat kan ik ook doen!” roept Haldir uit.

“Nachtdromen zijn zoveel sterker dan die van overdag,” zegt Rúmil. “Je zult erdoor worden overvallen, Haldir, je zult geen tijd hebben om van te voren in te schatten of je je moet terugtrekken of dat je het kunt verdragen. Jullie zijn allebei bekaf. We zullen hier moeten blijven waken om in te grijpen als het nodig is.”

“Maar…”

“We hebben het al die tijd gedaan,” zegt Orophin die erbij komt staan. “Om de beurt. Faramir kon niet nog een nachtmerrie krijgen, jij zou het niet hebben overleefd. Maar hij moest wel naast je slapen omdat dat het enige was dat jou rustig maakte. Zonder hem kreunde je en was je gezicht vertrokken van pijn. Het was jammer dat Denethor niet naar de genezers wilde luisteren en zijn zoon een tijd met rust liet, Faramir moest overdag weer beginnen met werken, maar ‘s nachts kon hij de tijd met jou inhalen en waakten wij over zijn dromen.”

“Dus Denethor… Meen je dat? Heeft hij Faramir aan het werk gestuurd!?” Haldir zit rechtovereind in zijn bed. Faramir, die ondertussen in slaap is gevallen, kreunt even. Dat meen je niet, Orophin, gaat hij geluidloos verder, dat kan niet waar zijn! Hoe haalt die man het in zijn hoofd, Faramir was nog veel te zwak.

Haldir kijkt naar de man in zijn armen. Ziet hij daarom zo bleek? Ik maak me zo ongerust over hem. De verschrikking van wat hij heeft meegemaakt, het werken voor zijn vader, zijn zorgen om mij, het creëren van Het Verbond terwijl dat voor hem, zo vlak na wat hij heeft meegemaakt, ongelooflijk zwaar moet zijn geweest. Hij sluit zijn ogen. Pas nu hij slaapt voel ik hoe moe hij is. Hij is kapot, Orophin. Wat moet ik doen? Hoe kan ik hem helpen?

Rúmil komt ook bij hen staan. Als hij terugkeert in zijn herinneringen heb je hem nodig maar op alle andere momenten geef jij hem kracht, Haldir. Dat zul je tot nu toe onbewust hebben gedaan, maar als je er bewust op let, kun je het versterken. Elfenkracht is sterk. Probeer maar…

“Hoe weet je dit toch allemaal,” fluistert Haldir hardop.

Ik voer altijd veel gesprekken, weet je nog? Rúmil de ratelaar? De grijns is breeduit in hun band te voelen. Rúmil gaat verder: na ons laatste gesprek heb ik naar meer informatie gezocht. Ik weet zelf nog niet hoe het voelt tussen geliefden maar het schijnt dat je de ander ook bewust je kracht en je liefde kunt geven.

Haldir gaat liggen en sluit zijn ogen. Hij voelt de stroom die door hem heen trekt en stuurt het naar Faramir. Een golf van warmte verlaat hem. Faramir’s gezicht ontspant zich.


Overdag zijn Haldir en Faramir samen, worden ze met rust gelaten in het privé-vertrek van de Stadhouders in de Huizen van Genezing. Af en toe komen Boromir of Denethor langs om te checken hoe het gaat. Iedere keer verbaasd Haldir zich over de angst die door hun band trekt op het moment dat hij zijn vader ziet. Als Haldir er naar vraagt krijgt hij echter een ontwijkend antwoord. Faramir wil er niet over praten en Haldir laat het maar zo. ‘s Nachts worden ze vergezeld door Rúmil en Orophin.

De tijd die ze in elkaars nabijheid kunnen delen is hen allebei dierbaar. Ze genieten van het dicht tegen elkaar aan liggen. Af en toe beginnen ze elkaar spontaan te kussen, zachtjes, strelend en met vele geruststellende woorden van Haldir. Iedere keer weer merkt Faramir hoe snel hij stijf wordt, hoe heftig zijn verlangens zijn om klaar te komen. Hij weet dat het niet alleen hartstocht is. De gevolgen van Nadreqze kunnen langdurig zijn, net als de gevolgen van langdurig tot sex gedwongen zijn. Het heeft gevoelens in hem wakker geroepen die hem in verwarring brengen. Op die momenten wil hij overheerst worden, onder liggen, gecommandeerd worden. “Neuk me,” kan hij fluisteren. “O neuk me hard, keihard… doorboor mij,” waarna Haldir hem kust en fluistert “ik ben er, mijn lief, ik ben er voor jou…” en hem voorzichtig helpt met klaarkomen. Hij doet het met zijn handen en soms, als het lijkt te kunnen, heel even met zijn mond.

Langzaam keert er kleur terug op het gezicht van Faramir en begint Haldir er krachtiger uit te zien. Beide mannen bloeien zichtbaar op. Als ze bij elkaar zijn ontspant Faramir’s gespannen lijf en verdwijnt de frons in Haldir’s gezicht. De eerste vrolijkheid keert terug, kwetsbaar nog, eventjes vaak, maar toch. Haldir geniet ervan als Faramir zich voor het eerst weer durft laten kietelen door zijn broer en Faramir straalt als hij Haldir ziet lachen om een grap van Rúmil. Alle broers kunnen het uitstekend met elkaar vinden, zij zijn door Het Verbond nu ook met elkaar verbonden. Er begint een nieuw familiegevoel te ontstaan, die wordt versterkt als Rúmil en Orophin iedere ochtend samen met Boromir de grenzen van Gondor gaan controleren en iedere avond terugkeren. Ondanks protesten van Denethor – wat doen jullie toch moeilijk, blijf bij de grenzen, Haldir en Faramir zijn groot genoeg om zichzelf te helpen – keren ze iedere avond terug.


Haldir weet hoe kwetsbaar Faramir is. De hersenspoeling die hij heeft moeten ondergaan, de Nadreqze, zijn neiging om onderdanig te zijn en alles te doen voor iedereen die op barse toon tegen hem spreekt, de elf voelt het allemaal. Af en toe krimpt Faramir ineens in elkaar en is er, altijd totaal onverwacht, sprake van een herbeleving. Iedere keer verstard Haldir en ziet de beelden, waarna hij naar adem snakkend zijn best doet om niet te laten merken hoezeer het hem raakt. De beelden zijn verschrikkelijk.

Faramir blijkt drie dagen lang door Orks te zijn vastgehouden. Hij is niet een keer door de groep orks verkracht maar minimaal vier keer, en dan zijn er ook nog vele individuele momenten geweest. Tussendoor moest hij slapen in een kleinere grot, waarvoor een pot Nadreqze was neergezet. Dat zijn persoonlijkheid in tact is gebleven is een wonder, en dat hij af en toe terugvalt en beschermd moet worden tegen zichzelf is niet meer dan logisch. Haldir weet dat hij hem moet helpen.


Na een korte klop hoort hij “kom verder!” Haldir opent de deur en loopt Denethor’s werkkamer binnen. De ruimte is vrij groot en schemerig. De gordijnen zijn dicht en er branden kaarsen. De stadhouder lijkt, in tegenstelling tot zijn zoons die graag buiten zijn en zelden hun gordijnen sluiten, van het schemerdonker te houden.

Denethor draait zich om. “Haldir, wat een verrassing. Kom verder. Wat brengt u hier?”

“Ik wil graag even over Faramir praten,” zegt Haldir, “ik maak me zorgen over een effect van Nadreqze, dat hem nog lange tijd parten zou kunnen spelen.”

“Vertel,” zegt Denethor, en wijst op een stoel.

Haldir gaat zitten. “Faramir blijkt drie dagen lang te zijn vastgehouden, gemarteld en verkracht. Al die tijd brandde de Nadreqze. Dit betekent dat hij op brute wijze, en behoorlijk ernstig, is bloot gesteld aan de gigantische effecten die Nadreqze heeft. Hij zal nog lange tijd de neiging hebben om iedereen onmiddellijk te gehoorzamen. Orks zijn hiervan op de hoogte en zullen hem nog jaren zoeken. Zodra ze ook maar een glimp van hem opvangen, zullen ze hem opdrachten geven. Daarnaast kunnen ook anderen, opperbevelhebbers, burgers van Gondor, kortaangebonden krijgers, wie dan ook, macht op hem uitoefenen. Het is goed om hem extra in de gaten te houden, en in bescherming te nemen zodra het noodzakelijk is.”

“Nog jaren…?” fluistert Denethor.

“In het beste geval,” zegt Haldir zacht.

“Iedereen gehoorzamen?” herhaald Denethor.

“Ja heer, hij heeft sterk de neiging om dat te doen, vooral als iemand op scherpe toon tegen hem spreekt.”

“Dus dan doet hij alles wat een ander zegt dat hij moet doen.”

“Ja.” Haldir zwijgt even. Waarom gaat de stadhouder hier zo lang op door? Hij was toch duidelijk genoeg? Hij gaat verder. “Faramir is sterk, ik verwacht daarom dat hij er ooit overheen zal komen, maar het kan jaren duren. Wat hij heeft meegemaakt is echter zo traumatisch, zo ernstig, dat het voor de meeste mensen onmogelijk is om daar volledig overheen te komen.”

“Maar hoe is dat voor jou?” vraagt Denethor. “Met excuses, u bedoel ik… hoe is dat voor u? Is deze periode met hem vol te houden? Is het niet te zwaar, zijn nabijheid tijdens het verblijf in de Huizen van Genezing?”

“Ik vind het prima om getutoyeerd te worden,” zegt Haldir vriendelijk. “U kunt me met je en met Haldir aanspreken. En om antwoord te geven op uw vraag: nee, dat is niet moeilijk. Integendeel. Er is niks waar ik liever ben dan bij uw zoon Faramir. Ik ben verliefd op hem. Al jaren. Wat er heeft plaats gevonden doet daar geen afbreuk aan. Om u de waarheid te zeggen, wil ik graag zijn verdere leven met hem doorbrengen en ik hoop uw instemming te kunnen krijgen.”

Denethor kijkt hem verbaasd aan. “Maar mijn zoon. Het kan toch niet dat…” en weet even niets te zeggen. Hij zwijgt even. “Een homo, dus. Dat hij hiervoor kiest, dat hij het op deze wijze fijn vindt. Sjonge, wie had dat ooit gedacht…”

“In de elfenwerelden spreken we niet op die wijze,” zegt Haldir zacht. “We hebben het over de liefde, en die kan tussen alle rassen en geslachten ontstaan.”

“Mmmm,” zegt Denethor, die met zijn gedachten ergens anders lijkt te zijn, zich ineens realiseert dat er een vraag is gesteld waarop nog gereageerd dient te worden, zich omdraait en zegt: “Maar u kunt natuurlijk zijn verdere leven met hem doorbrengen, als de tijd daar is.”

En dan, met een abrupte draai van zijn lichaam en met een scherpe blik ineens, vervolgd Denethor: “Maar nu het heden. Eigenlijk heeft het allemaal veel te lang geduurd. Al die dagen in bed, hoe lang al? Vier dagen? Vijf? Hij kan lopen en lachen en wie dat kan, kan ook werken. Morgen verwacht ik hem om acht uur in de Werkvertrekken.”

“Maar heer, dat is te zwaar voor hem!”

“Het werk is blijven liggen. In deze tijd van grote zorgen kan ik me dat niet veroorloven. Faramir zal het niet erg vinden. Hij kent zijn taak, hij zal zijn plichten vervullen.”

Haldir denkt razendsnel na. Hij ziet de vreemde, boze blik en leest zijn lichaamshouding. Op de een of andere manier is Denethor onvermurwbaar. Er lijkt iets sinisters door hem heen te trekken. Haldir kan er geen naam voor vinden maar hij rilt. Wat is dit toch voor een man die Faramir’s angst oproept en hem kippenvel bezorgd? Wat is er tussen hem en zijn zoon voorgevallen? Hij denkt razendsnel na. Wat kan hij doen om te helpen? Hij wil niet dat Faramir gaat werken maar kan ook niet onbeleefd zijn tegenover de man die hem gastvrij heeft onthaald. Wat hij ook ten opzichte van deze man voelt, hij mag er niet naar handelen. Beleefdheid is iets wat hij hoog in het vaandel heeft staan, en waarnaar hij als elf ook dient te handelen. “Mag ik u dan voorstellen om mijn diensten aan te bieden? Ik kan zijn werk doen zodat hij verder kan aansterken.”

Denethor kijkt de elf verbaasd aan. “Bent u bekend met het werk in de Werkvertrekken?”

Haldir schudt zijn hoofd en Denethor vervolgd: “ Wel, wel, ware liefde, naar het schijnt. Ga je gang, Haldir. Het maakt mij niet uit wie het is die het werk op zich neemt, zo lang er maar iemand is die het doet. Ik verwacht u morgen om acht uur, stipt. Ons gesprek is hierbij beëindigd. Goedendag.”

Hoofdstuk 7

Haldir wil hard werken om zo snel mogelijk terug te kunnen keren naar Faramir. De andere Werkers der Schrijfkunsten, zoals ze worden genoemd, proberen hem zoveel mogelijk te helpen maar het zal nog dagen duren om het vele werk dat is blijven liggen af te krijgen. Denethor’s eisen zijn hoog. Contracten, overeenkomsten, bepalingen, financiën en brieven dienen niet alleen foutloos, zorgvuldig en in drievoud te worden opgesteld, maar moeten ook in schoonschrift worden geschreven, zonder vlekken of vouwen. Zelfs de kleinste bibberlijn die er maar gevonden kan worden, kan het werk van een uur teniet doen. De Werkmeester is streng. Hij bekijkt al het ingeleverde werk nauwkeurig terwijl Denethor, hoewel persoonlijk vaak afwezig, nog veel strenger is dan hij.

Haldir voelt zijn onrust groeien. Het is alsof er aan de randen van de band tussen hem en Faramir iets knaagt, alsof er iets is wat niet tevoorschijn wil komen. Hoe hij ook zoekt in de stroom van gevoelens, hij komt er niet achter wat het is. Het verstopt zich, verbergt zich, laat enkel een diep gevoel van ongerustheid en onbehagen in hem achter.


Faramir ligt in bed. Hij kijkt naar de licht bewegende gordijnen. Waarom voelt hij zich zo? Het is toch alweer een tijd geleden? Maar Boromir is weg en hij is alleen, en dat heeft hij altijd verschrikkelijk gevonden. Hij kijkt naar de klok en zucht. De dag is nog lang.

Misschien is het voorbij? Misschien maakt hij zich zorgen om niks en is zijn vader geschrokken van wat er is gebeurd, laat hij hem voortaan met rust? Hij dommelt een beetje in slaap onder de zachte, warme dekens en probeert Haldir’s gezicht voor zicht te zien maar hij blijft
alert op alle geluiden die hij hoort.

De deur gaat zacht krakend open. Langzaam komen voetstappen dichterbij. Er wordt een klamme hand op zijn voorhoofd gelegd. Het bed beweegt, hij voelt hoe er iemand op gaat zitten.

“Zo, ventje. Daar was ik dan weer. Eindelijk.”

Faramir houdt zich slapende. De hand begint over zijn schouder te bewegen.

De stem praat verder. “Nu weet ik hoe het gaat. Je zult me gehoorzamen. Alles wat ik zeg zul je uitvoeren. Wat een geschenk.” De hand kruipt onder zijn shirt en beweegt zich langzaam, behoedzaam, over zijn tepels en richting zijn kruis. De vingers maken knedende bewegingen. Faramir kan nu niet anders dan zijn ogen open doen.

“Alsjeblieft vader…” Zeg het, toe dan …“Niet…” Hij kan zich verzetten, het lukt…! “Alsjeblieft doe dit niet. Ik smeek u…” Faramir knijpt in zijn handen, bang ineens. Hij voelt hoe zwak hij nog is van binnen, hoe snel hij geneigd is om degene die hem bevelen geeft te gehoorzamen.

“Niet? Dat had ik niet in gedachten, zoontje van me. Ik zal je vertellen wat je moet doen.” En dan, met barse stem ineens: “Kom overeind en neem mijn lul in je mond. Ga me pijpen.”

Faramir komt snel in beweging. Niet doen, niet doen, verzet je, het hoeft niet! Hij gaat naast zijn vader zitten die achterover leunt en zijn lul in zijn hand houdt. Hij bukt zich, neemt het grote geslacht dat hij zo goed kent in zijn mond en begint. Hou op, het hoeft niet, o god, het hoeft niet… Tranen beginnen langs zijn wangen te stromen. Hij voelt hoe de ballen van zijn vader hard beginnen te worden. Hij voelt hoe de man klaar komt in zijn mond en hij doet zijn best om niet te gaan kokhalzen, als hij dat doet volgen er klappen, dat weet hij. Hij slikt het allemaal in, terwijl de tranen nog steeds over zijn wangen stromen.

“Kijk, hier heb ik nu jaren lang op gehoopt,” zegt Denethor met een vreemde stem. Hij streelt met zijn klamme hand door de lichtbruine krullen. “Al dat gebedel en die pogingen om mij te omzeilen, wat een gedoe. Vanaf heb ik een zoon die doet wat ik zeg..”

Dan, bars ineens: “Ik verbied je om hierover te praten. Hoor je dat, Faramir? Zeg me na.”

“Ik zal niet praten.” Faramir’s stem klinkt dun.

“Zo mag ik het horen.” Denethor staat op, knoopt zijn broek vast en loopt, zonder nog een keer achterom te kijken, de kamer uit.


Haldir gaat op het bed zitten en legt zijn hand op zijn voorhoofd. Faramir schiet overeind en kruipt achterwaarts naar het hoofdeind, waar hij zich stijf tegenaan drukt. Hij ademt gejaagd. Dan ziet hij dat het Haldir is en met een snik werpt hij zich in de brede armen van de elf. De jonge man ruikt naar heel veel zeep. Het lijkt alsof hij uren lang in bad is geweest. Zijn huid is ribbelig, zijn haren zijn nog een beetje nat.

“Ssshhh,” fluistert de elf. “Wat is er Faramir, een herinnering? Een herbeleving?” Hij kan geen beelden zien, het blijft donker in hun band. Gevoelens trekken zich terug als zee bij eb en het enige wat blijft is dat vage, vreemde gevoel van angst en onraad. Er is iets mis, maar wat? “Wat is er?” vraagt hij nog een keer. Faramir zegt niks. Hij schudt zijn hoofd, snikt en zwijgt. Wat Haldir ook probeert, de man van wie hij zoveel houdt wil of kan niet meer praten.


“Je moet bij hem blijven,” zegt Rúmil als ze ‘s avonds naar de slapende gestalte van Faramir kijken. “Ik zal je werk overnemen, Haldir.”

“Dat zal niet lukken,” klinkt de hese stem van Boromir die erbij is komen staan. “Het spijt me zo, ik… gasten hebben nog nooit gezien hoe streng mijn vader is. Dit is de eerste keer dat…” Hij vermand zich, kijkt hen recht aan: “Denethor zal eisen dat we met ons drieën reizen en dat iemand het achterstallige werk inhaalt. Dat is wat hij in zijn hoofd heeft.”

“Dan gaan we naar Lothlorien,” zegt Haldir, “en wel zo snel mogelijk. Wat er aan de hand is weet ik niet, maar er is iets ernstig mis. Boromir, kun je een bediende laten komen? Ik zal hem opdracht geven om morgen, zo lang Faramir alleen is, het slaapvertrek te bewaken. Zodra ik weer terug ben en bij Faramir kan zijn, kan de bediende onze spullen pakken en de paarden in gereedheid brengen. We vertrekken overmorgen, nemen Faramir’s werk mee en keren terug naar huis.”


“Wat is er aan de hand met je vader?” vraagt Haldir aan Boromir. “Er klopt iets niet.“Hij ziet dat Boromir eventjes achteruit deinst. Er is iets van angst te zien en te voelen. Haldir weet dat er iets mis is. Wat is dit toch, dit ondefinieerbare gevoel dat met Denethor te maken heeft?

“Hij is gewoon een strenge man,” zegt Boromir. “De eenzaamheid, de dood van zijn vrouw, het leven is moeilijk voor hem.”

Haldir kijkt hem aan. Boromir wordt onrustig van zijn blik.


‘s Avonds blijkt er plotseling een paard ziek te zijn. Na twee dagen is het dier voldoende hersteld maar vertelt Denethor dat er vanuit Lothlorien een bericht is binnen gekomen. Rúmil en Orophin moeten een paar dagen naar de grenzen en daar de zich verzamelende troepen inspecteren en instrueren. Boromir moet met hun mee. De elfen vinden het vreemd dat ze het bericht niet zelf hebben ontvangen maar kunnen niet anders dan gehoorzamen, en vertrekken.

Haldir weet dat hij zal moeten wachten. Hij kan niet in zijn eentje terug naar zijn geliefde Lothlorien, hij heeft de hulp van zijn broers nodig voor de aanvallen van Orks die hij verwacht. Hij moet Faramir onderweg kunnen beschermen.

Haldir weet niet wat te doen. Faramir zwijgt. De jonge man kruipt iedere avond dicht tegen hem aan, sterk ruikend naar zeep, en valt vaak onmiddellijk in slaap. Hij kan ervoor zorgen dat Faramir overdag veilig is, door een bediende voor de deur te laten posten. Hij kan Faramir’s werk doen. Dat is het enige. Zorgen voor veiligheid, hard werken en wachten op zijn broers, zodat ze eindelijk kunnen vertrekken en Faramir in Lothlorien, zonder dit voortdurende gevoel van onheil, weer tot rust kan komen.


“Is hij, eh, van binnen, eh, geheeld?” vraagt Denethor bars, na een spervuur van andere vragen zodat het niet opvalt. “Het lijkt erop maar het is niet met zekerheid vast te stellen, heer,” antwoordt de genezer nadenkend. “Het lijkt voldoende hersteld te zijn maar omdat er nog pijn scheuten door hem heen kunnen trekken, raad ik hem aan voorzichtig te zijn en vooral vloeibaar voedsel tot zich te nemen.”

“Controleert u het regelmatig?”

“Nee, Faramir vindt het echt verschrikkelijk. Ik let nu gewoon op zijn klachten en geef hem zalf, zodat hij het bij zichzelf kan inbrengen. Dit lijkt voldoende te zijn.”


En dan is Denethor weer alleen met zijn zoon. Hij heeft Haldir nog meer papierwerk gegeven dan de vorige dagen, zodat hij alle tijd heeft. Hij loopt zonder kloppen de kamer binnen, ziet Faramir bij het raam staan – hoopt hij dat iemand hem ziet? Naar hem kijkt? – en voelt zijn woede groeien als hij de afkeer ziet op het gezicht van zijn zoon.

Faramir ziet zijn vader binnen komen en hoort zijn bevel. Hij weet dat hij anders zou kunnen reageren maar kan het niet. Hij krijgt het niet voor elkaar. Zijn lichaam verlamd en er gebeurt iets met hem waar hij geen woorden voor kan vinden, het is alsof hij in zichzelf een stap opzij doet en een ander voor laat gaan. Alsof de wil van zijn vader belangrijker is en recht heeft op hem. Innerlijk zet hij zich schrap. Laat me sterk genoeg zijn, alsjeblieft, ik wil niet…

“Kom hier, hoer. Ga voor me staan. Kleed je uit. Langzamer! Zo ja… helemaal goed, geile zoon van mij. Wat zeg je dan?”

Niet doen, niet doen… luister niet, loop naar buiten, sla hem, doe iets anders, doe alles behalve… “Hier ben ik vader. Ik doe wat u wilt.”

Voor hem zit zijn vader, benen wijd, broek op zijn enkels. Al dagen lang zit hij daar. Het is alsof de dagen in elkaar overgaan want het stopt maar niet, het houdt niet op en Faramir kan het niet vertellen, hij kan niet praten. Het drukt tegen zijn stembanden, hij kan alleen praten op het commando van zijn vader die nu zijn lul vasthoudt en hem aan kijkt met donkere ogen.

Hij moest zich verkleden als een vrouw. Hij moest voor hem dansen. Hij moest zichzelf aftrekken. Hij moest hem pijpen, aftrekken, aflikken…

Ineens is er iets anders. Faramir ontwaakt even uit zijn vreemde bewustzijnstoestand, waarin hij zo slecht kan nadenken en alles wazig wordt. Hij ziet in welke situatie hij zich bevindt en realiseert zich het gevaar. Steeds opnieuw wil hij niet luisteren en iedere keer zegt hij en doet hij precies wat zijn vader wil. Hij is niet sterk genoeg, niet sterk…

Denethors blik is griezelig. Ooit heeft Faramir hem zo zien kijken en toen probeerde hij… Maar deed het toch niet, het is toen bij pijpen gebleven omdat Faramir had gesmeekt, gebedeld, alles, alles had beloofd behalve dat te doen, dat ene, dat… Hij kijkt rillend naar zijn vader, wankelend op zijn benen.

“Spiets jezelf op mijn lul.”

Hij bevriest. Niet nog een keer, o nee, nooit, nooit weer, dat had hij zichzelf beloofd en dat hoefde niet van Haldir… o Haldir, Haldir… nee! Houd de band intact, laat niet gaan, niet gaan! Haldir mag het niet weten, het betekent zijn dood, ik moet hem beschermen… ik stuur rustige gedachten, het is goed, het was maar even… en nu dicht, onze band, stoppen! Want ik kan het niet, ik kan het niet. O nee, nee…

Denethor ziet hoe het lichaam van Faramir verstart en verstijft. Hij ziet zijn angstige ogen en zijn samengeknepen handen. Woede en lust wellen tegelijk in hem op. Faramir wil het niet, hij verzet zich. O, maar dan zijn er nog andere middelen te bedenken, dan kan hij…

De man staat op en loopt naar hem toe. Hij grijpt naar Faramir’s billen en geslacht, begint te knijpen, likt zijn hals. “Weigeren, hoertje van mij? Papa weigeren? Hoe durf je. Dit komt je duur te staan. Ga over die tafel liggen. Spreid je benen. Strek je armen naar voren, alsof je bent vastgebonden, dat ziet er geil uit. Zo ja.” Hij gespt zijn riem los en gaat achter Faramir staan. Hij begint te slaan. Hard.

De slagen regenen op Faramir neer en de tranen stromen over zijn wangen, niet doen, vader, niet doen, niet doen…

Ineens is het over en wordt er iets tegen zijn opening geduwd. “Zeg het,” fluistert de rauwe stem. Hij wil het niet, wil… Er komen woorden uit zijn mond. “Neuk mij,” klinkt zijn stem. O nee, laat hem alsjeblieft niet, nee!

“En?”

Houd op, niet doen, niet doen, o nee, zijn stem. “Alstublieft, meester. Laat mij doen wat u wenst.”

“Spreid je benen Faramir. Wijder. Nog wijder. Wijder dan de stok. Smeek.”

Stok? Er is geen stok. De woorden klinken zo bekend. Wat is er gebeurd? Is hij terug in de grot, hoe…

“Dezelfde woorden, Faramir. Dat was zo opwindend. Gebruik dezelfde als toen… Nu!”

Faramir voelt de lul tegen zijn opening drukken. Hij kreunt, duikt weg, rilt, o nee, niet nogmaals, nee, nee, nee, nee! “Alstublieft. Doorboor mij. Spiets mij aan uw lul. Ik ben uw neukspeeltje. Ik ben uw bezit. Ik zal gehoorzamen. Alstublieft. Neuk mij. Neuk mij.”

“Ja!” schreeuwt Denethor. De lul dringt binnen in een harde stoot. Faramir gilt. En dan komen de woorden, de verschrikkelijke woorden die hij nooit meer zal vergeten: “Wat ben je strak, o ja, lekker kontje, hier, heb je mijn dikke lul, hier, hier!” Dezelfde woorden, helemaal exact dezelfde woorden. En dan de stok… was zijn vader erbij geweest? Had hij het gezien? Maar hoe, hoe…?”

“Niet klaarkomen,” roept zijn vader. “Nu nog niet!”

Faramir bijt op zijn lippen. “Alstublieft,” fluistert hij als zijn vader aan zijn geslacht begint te trekken. Stop met de vernedering en laat me, laat … nee!

Zijn vader zwijgt, stoot, harder en harder, schreeuwt een grommend geluid, hetzelfde geluid, stoot nog harder. “Nu!”

Faramir komt klaar.


Een tijd lang mag Faramir op bed liggen, zonder kleren aan, zijn benen gespreid. Hij sluit zijn ogen en hoort zijn vader heen en weer lopen. Hij weet uit ervaring dat het nog niet is afgelopen. Zijn vader wil altijd minimaal twee keer klaarkomen, soms zelfs drie keer. Hij probeert er niet te zijn, probeert zich in zichzelf te verstoppen of uit zichzelf te stappen. In de verte hoort hij gefluister. Het zal de bewaker zijn die weer moet vertrekken.

“Kijk,” klinkt de stem van zijn vader. “Nu. Ik beveel het je. Ga zitten en kijk naar mij.”

Faramir gehoorzaamd. Hij ziet zijn vader in de leunstoel zitten. Hij houdt zijn gezwollen geslacht omhoog.

“Zit!” commandeert hij. “Zit, slaaf, spiets jezelf. Nu!”

Dezelfde woorden, o Haldir, dezelfde woorden. Hoe kan het dat…? Faramir loopt naar hem toe, draait zijn rug naar zijn vader en laat de grote lul langzaam bij zich naar binnen zakken, zijn gezicht vertrokken van de pijn. Als hij het gevaarte naar binnen heeft gewerkt sluit hij zijn ogen en laat zich achterover zakken. De lange nagels van zijn vader beginnen zijn tepels te masseren.

“Spreid je benen, slaaf.” Nee, niet hetzelfde, nee! Beelden uit de grot keren terug, de pijn van de lul in hem, de klauwen… Faramir gehoorzaamd. “Wijder”

Hij spreidt zijn benen zo wijd hij kan. En dan nu het commando om te kreunen, dat meest vernederende, dat…

Zijn vader graait naar zijn ballen en begint ze te kneden. Zijn andere hand gaat door met het trekken aan zijn tepels. “Kreun.”

Nee!!! Faramir kreunt.

“Smeek.”

“O alsjeblieft…”

“Alsjeblieft wat? Alsjeblieft wie?”

Alsjeblieft meester, neuk mij. Stoot in mij, dieper, dieper… alsjeblieft!”

Zijn vader begint zijn heupen te bewegen. “Je kunt nergens heen, je zit vast op mij en je bent van mij. Je bent een gore, vieze hoer. Ja toe maar, kreun maar, gil maar, maar je zult gehoorzamen. Ik neuk je plat,” en hij gromt. “Ik spuit je vol.”

Faramir opent zijn ogen want als alles hetzelfde is, als het zich herhaald in deze vreemde magie – is er een tovenaar aan het werk? Wat gebeurt er toch? – dan komt er nu een tweede, een andere en die… iemand loopt dichterbij. De bewaker. Ook hij houdt zijn lul in zijn hand.

“Wat wil je? Nou? Zeg het eens, slaaf? Ik ben er ook. Wat wil je van mij? Smeek!”

Zelfs nu dezelfde woorden maar dan uit een andere mond. O nee, dit kan niet, dit bestaat niet… stop, hou op, niet doen, niet doen, neeneeneenee!

“Stop je lul in mijn mond, alsjeblieft meesters, een in mijn kont en de ander in mijn mond…”

“En dan?”

“Spuit mij vol met zaad, ik smeek u, mijn meesters, spuit mij vol, ram en stoot in mij in alle gaten die ik heb, harder, harder! Vul mij, doorboor mij, spiets mij, maak mij tot slaaf!”

De man stopt zijn lul in Faramir’s mond en begint te stoten. “Toe maar, lekker ventje, klok het op, dieper, verder…”

“Nee!” hijgt Denethor die zijn heupen beweegt en Faramirs lichaam achterover houdt zodat hij totaal is overgeleverd aan de lullen die hem doorboren. “Dezelfde woorden, alleen maar precies dezelfde!”

Faramir moet het weten, moet… Hij duwt de heupen van de bewaker bij hem weg zodat zijn mond vrij komt. Hij fluistert: “Was je erbij?”

Denethor lacht hard, wreed… “Open die mond! Slikken!” En hij ziet hoe de lul van de bewaker weer bij zijn zoon naar binnen wordt gestoten. Faramir kan niks meer zeggen.

“Ik zag alles door de Palenthir en het was zo geil,” zegt Denethor met rauwe stem. “O wat heb je gesmeekt, met je kont in de lucht en die lullen die naar binnen gingen, je wilde alleen maar harder, dieper en meer… Je smeekte, je rende naar ze toe… Kruipend, kronkelend… en dan die woorden…” Denethor begint harder te hijgen, en zijn lul naar binnen te stoten. “Mmmm, die gaan we eens even openrijten. Ik zal je vullen met mijn zaad en je kunt geen kant op…” Denethor begint harder te stoten en spuugt de woorden. “Zuigen, kreng, zuigen, vieze hoer.” Stoot, stoot, stoot … “Laag stuk vreten. Neuken zullen we jou, volspuiten met ons zaad”… Stoot, stoot… “Zo’n verachtelijk wezen als jij, kruipend, onderdanig, snakkend naar zaad, te walgelijk voor woorden.” Stoot, stoot, stoot, harder, stoot! “Je wilt geneukt worden. Vieze hoer. Dat is wat je wilt!”

O nee dit kan niet waar zijn, vader heeft gekeken en niks gedaan, helemaal niks gedaan… Haldir! Help me Haldir, dit kan ik niet meer! Dit is teveel! Haldir, ik! O nee, nee, nee, Haldir zal dit niet overleven, stuur zachte gedachten naar hem toe, probeer het, alsjeblieft Haldir, kom niet, het is allemaal goed…maar de pijn, de pijn… ze stoten zo hard, Haldir, zo verschrikkelijk hard, niet alleen mijn vader maar ook de bewaker… hij heeft ook gekeken, hebben ze het samen gedaan? Met meerderen? Hoeveel hebben genoten van zijn, o nee, Haldir help me, neeneenee! Haldir… ik begin weg te zakken, straks ben ik er niet meer, het wordt zo donker, zo stil in mij… ben jij er? Wat stuur je naar me toe Haldir, het wordt zo zacht, zo zacht…

Hoofdstuk 8

Haldir zit voorovergebogen te werken. Nog een lange dag en dan is het achterstallige werk ingehaald, dan kan Faramir met een leeg bureau beginnen. Maar wat moet Faramir belachelijk hard werken en wat is het werk zwaar en vervelend. Dag in dag uit in deze donkere vertrekken, zonder zon, zonder licht…

Haldir… o Haldir, Haldir… nee! Haldir zit met een schok overeind, Faramir! Hij staat abrupt op en rent naar de deur maar ineens is daar een andere golf, even. … ik stuur rustige gedachten, het is goed, het was maar even… en dan is het stil. Zo stil als in de afgelopen dagen. Hij gaat weer zitten. Zijn ademhaling is gejaagd. Het klopt niet, het is niet goed. Iedere vezel in zijn lichaam wil opstaan en naar Faramir rennen maar nogmaals voelt hij de geruststellende golf vanuit Faramir naar hem toegaan. Hij moet hem serieus nemen, dat is belangrijk. Hij kan niets anders doen dan verder gaan met werken. Maar hij blijft gespitst op ieder geluid, en let op ieder gevoel. Hij is waakzaam.

Even later veert hij weer overeind. Dezelfde woorden, o Haldir, dezelfde woorden. Hoe kan het dat…? Haldir stormt naar de deur, opent het en begint over de gangen te rennen. Haldir! Help me Haldir, dit kan ik niet meer! Dit is teveel! Haldir, ik! O nee, nee, nee, en de pijn gutst door Haldir heen, doet hem stoppen, naar adem snakken en de muur vasthouden. Het is teveel, teveel…

Rúmil, Orophin, help me. Help…! En hij roept zijn broers door de band die hij met hen heeft, hij voelt hun schrik en reactie… we komen, Haldir, we komen… breng jezelf in veiligheid, we zijn er bijna…”

Alsjeblieft Haldir, kom niet, het is allemaal goed…maar de pijn, de pijn… ze stoten zo hard, Haldir, zo verschrikkelijk hard… o nee, Haldir help me, neeneenee! Haldir… ik begin weg te zakken, straks ben ik er niet meer… Haldir zakt neer op de grond en stuurt zoveel mogelijk liefde naar Faramir toe, ik ben er, mijn lief, ik ben er…laat het zacht worden, stil worden… Hij zakt weg, weet niet hoe lang. Dan voelt hij de armen van Orophin om zich heen. “Haldir, wat is er, wat gebeurd er?”

“Faramir… hij heeft hulp nodig,” fluistert hij, “en ik verdwijn bijna, bijna… hij wordt verkracht, Orophin, verkracht… Ga naar hem toe, alsjeblieft, red hem…”

“Nee!” schreeuwt de stem van Boromir, “jullie blijven hier. Blijf!” en hij rent weg.

Boromir stormt naar de Huizen van Genezing en rent de kamer binnen. Razendsnel overziet hij het beeld dat hij voor zich ziet en zal het nooit meer vergeten. Het wordt voorgoed in zijn geheugen gegrift en zal hem nachtmerries lang blijven achtervolgen. Middenin de ruimte zit zijn vader op een stoel met zijn armen rond zijn jongste zoon heen geslagen en zijn broek op zijn enkels. Zijn hoofd is rood van opwinding. Faramir, naakt en onder het bloed, zit wijdbeens op zijn schoot. Een bewaker houdt zijn lul in Faramir’s mond. De twee mannen kreunen en roepen van alles. Zijn broertje, zijn kleine broertje, nee…. “Nee!” gilt hij. Hij trekt zijn zwaard, wil op zijn vader afstormen en hem vermoorden maar twee sterke armen houden hem tegen.
“Niet doen,” fluistert Rúmil, “hier krijg je spijt van. Niet doen, Boromir, laat het zwaard los, laat los… Het is al voorbij, kijk… “

Boromir richt zich opnieuw op het tafereel. Faramir ligt op de grond, zijn vader kijkt hem aan met een blik die hij niet kan thuisbrengen – schrik, woede, spijt?- en de bewaker hijst stamelend zijn broek op met een rood hoofd van schaamte. “Ga naar hem toe en help hem,” hoort hij de stem van Rúmil in zijn oor. “Toe maar, Boromir. Ik regel Denethor.”

Boromir rent met een snik naar Faramir toe en houdt het gebroken lichaam in zijn armen. “Ik wist het niet, ik wist het niet… Ik dacht dat het niet zou gebeuren, ik dacht dat het jou bespaard zou blijven… o broertje, dat beloofde hij, altijd beloofde hij dat… als ik hem alles zou geven dan zou hij van jou afblijven…. hij heeft het beloofd,” met een snik, “hij heeft het jaren lang beloofd.” Hij kijkt naar Faramir’s gezicht en ziet de gesloten ogen, voelt het warme bloed in zijn handen en luistert geschrokken naar zijn ademhaling. “Praat, Faramir, praat…alsjeblieft…”

Faramir begint fluisterend te praten: “Hij heeft in de Palanthir gekeken”… “Bo, hij heeft alles gezien…” en hij klampt zich vast aan de schouders van zijn broer als het weer tot hem doordringt. “En hij wilde niet helpen. Hij keek. Hij, hij vond het geweldig wat de Orks met me deden,” en Faramir’s stem klinkt zachter dan ooit tevoren, hij is amper nog te verstaan. Alleen zijn broer en elfenoren vangen de woorden op: “Hij vond het opwindend…Ik, ik… moest dezelfde dingen doen. Dezelfde dingen zeggen… “

Rúmil staat verstijft naar het tafereel te kijken, de gebroken broers, het bloed, de naaktheid, de verschrikkelijke waarheid van een vader die zijn kinderen, o nee… nee…

Ineens schrikt hij op en kijkt achterom. De voetstappen van rennende bewakers zijn al van verre hoorbaar, komen dichterbij en vullen de ruimte. Zes, acht bewakers stormen de ruimte binnen, hun wapens geheven.

“Sla Denethor in de boeien en sluit hem op in zijn eigen kelders,” zegt Rúmil met luide stem, en met een overwicht die geen twijfel duldt. De bewakers zijn even verbaasd over het bevel van deze vreemde elf terwijl hun werkelijke bevelhebber daar staat, half naakt en met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht, maar ze hebben de indruk dat ze deze elf kunnen vertrouwen, lopen naar Denethor toe en pakken hem vast.

“En hij ook!” voegt Rúmil toe, met een blik op de bewaker die zijn broek vastknoopt.


Denethor en de bewaker worden onder de leiding van Rúmil weggevoerd. Terwijl de elf de grote gestalte van de stadhouder voor zich ziet, – vastgehouden door twee bewakers, gevolgd door een stuk of acht, – vecht hij tegen de neiging om van achteren op Denethor’s rug te springen en zijn mes diep tussen zijn ribben te steken. Rúmil voelt hoe zijn hart tekeer gaat. Hij spant zijn spieren en probeert zichzelf onder controle te houden. Dit kent hij niet, dit verlangen, deze bloeddorst. Steeds opnieuw ziet hij de twee broers voor zich, gebroken. In herhaling hoort hij de fluisterende stem van Boromir, zijn nieuw gevonden familielid, een ware krijger, een echte vriend, die even niet in de gaten heeft hoe goed elfen kunnen horen. “…als ik hem alles zou geven dan zou hij van jou afblijven…. hij heeft het beloofd,” met een snik, “hij heeft het jaren lang beloofd…”


Orophin zit nog in de gang en houdt Haldir vast, die alles mee krijgt wat Faramir doormaakt en zich naar adem happend vastklampt aan zijn broer. “Trek je terug, laat hem los, het is teveel, teveel,” stamelt Orophin die voelt hoe het lichaam van zijn broer vecht tegen de bewusteloosheid. “Je moet blijven, Haldir, je moet echt blijven. Faramir heeft je nodig. Boromir en Rúmil zijn bij hem. Hij is veilig, hij wordt weer omringd door liefde. Laat hem los, trek je terug…”

Haldir voelt de enorme golven van pijn door de band trekken, de onmacht, het verstijven. Hij hoort de stem van Orophin die hem probeert terug te trekken en de band gebruikt die zij als broers met elkaar delen. Het voelt alsof er binnenin hem armen zijn die hem uit een kolkende rivier proberen te trekken. “Faramir heeft je nodig, kom terug.” Orophin heeft gelijk, hij moet hier blijven, bij Faramir.

Haldir strekt zijn innerlijke armen uit en laat zich door Orophin omhoog tillen uit de band tussen hem en Faramir. Zijn hoofd tolt maar hij voelt zijn kracht snel terugkeren. Hij opent zijn ogen en kijkt naar zijn broer. Het voelt alsof ik hem in de steek laat.

Geen sprake van. Je kiest voor hem, Haldir, je kiest voor deze man met heel je hart. Ik kan het voelen. Je wil bij hem blijven en dat is goed.

Dan voelt Haldir hoe hij overeind wordt geholpen door zijn broer, en door hem wordt ondersteund. Ze strompelen samen naar Faramir’s slaapvertrek. Haldir loopt de lichte ruimte in, loopt naar het bed en ruikt de geur van zijn geliefde. Hij gaat op het bed liggen, pakt het hoofdkussen en houdt het tegen zich aan.


Boromir ziet Denethor, Rúmil en de bewakers vertrekken. Hij blijft achter, zittend op de grond, met Faramir dicht tegen zich aan. Zijn kleine broer huilt niet zoals hij normaal gesproken doet. Door zijn tengere lichaam trekken diepe, krampachtige snikken en af en toe hapt hij naar adem. Boromir’s gedachten lijken onbeheersbaar te zijn. Hoe heeft die hufter het kunnen doen, en er van genoten… hij heeft het gezien, verdomme, hij vond het opwindend wat de Orks met hem deden, hij is zijn vader niet meer. Dat is de enige zin die nog door hem heen lijkt te gaan, hij is mijn vader niet meer, ik heb geen vader meer. Wij hebben geen vader meer broertje van mij, en hij zegt het ook. Hij hoort zijn eigen stem, het is het enige wat te horen is. De krijger die geen angsten kent en in de strijd altijd voorop gaat en wordt bewonderd door zijn manschappen om zijn onverschrokkenheid, buigt zich over de gestalte van zijn jonge broer en laat zijn tranen stromen.

Faramir verstijft nogmaals, kijkt naar het vertrouwde boven hem, ziet Boromir’s mooi gevormde gezicht en ruikt de geur van lege vlakten, hout en zwarte aarde, de geur die hij zo goed kent. Ineens golft de betekenis van Boromir’s woorden door hem heen, o nee, o nee… Zijn grote broer van wie hij altijd dacht dat hij onkwetsbaar was als het om hun vader ging. “Hoe lang?” fluistert hij, “hoe vaak?” Dan herinnert hij het zich. “O Boromir, ben je jarenlang door vader verkracht?”

Boromir slikt. Heb ik dat gezegd, kon ik zo stom zijn? Hij slikt zijn tranen in, dit kon hij toch niet, hij had het zichzelf beloofd om tot zijn dood…

“Ik ben zo blij dat je het hebt gezegd,” fluistert Faramir. “Het is afschuwelijk maar het is voorbij, we weten het. We kunnen elkaar allebei helpen…” en zachter, amper hoorbaar en met verbazing: “En ik vind je niet vies…”

“Ik jou ook niet,” zegt Boromir zacht, terwijl hij zich ineens realiseert welke mogelijkheid tot het bereiken van zijn broertje ineens voor hem ligt. Als ze elkaar niet vies vinden dan geloven ze het misschien. Anderen kunnen tot in de eeuwigheid zeggen dat ze niet vies zijn, maar hij en Faramir… zij weten het, zij weten hoe het werkelijk is, het sperma van hun vader, de dwang… Als zij elkaar niet vies vinden dan is er hoop. Dan komen ze er misschien uit.

Hij moet nog iets zeggen, iets troostends. “Maar het was niet zo erg als met jou, Faramir. Nooit zo erg als dit.” En hij staat op, bukt zich, tilt zijn broer gemakkelijk op en houdt hem als een kind tegen zich aan.


Haldir zit met een schok overeind, ziet de bundel die in een deken gewikkeld in de armen van Boromir ligt. Een glimp van bloed, het spierwitte gezicht van Faramir, “o mijn lief, mijn lief, wat heeft hij met jou gedaan…”

Boromir loopt naar de elf en legt Faramir naast hem neer. De jonge man verstijft even, knijpt zijn ogen dicht, wil aangeraakt worden maar voelt zich zo… Haldir streelt zijn wang, zijn haren en kijkt Faramir aan met een zachte uitdrukking in zijn ogen. Hij voelt de schaamte, de afschuw, de paniek, het golft door de band tussen hen en hij wil laten weten dat hij het begrijpt maar kan geen woorden vinden. Wat houdt hij van deze man, en wat voelt hij zich rot dat hij hem niet heeft kunnen beschermen. In de grot kon hij niks voor hem betekenen maar hier, hier! Waarom was ik er niet voor hem? Waarom had ik het niet in de gaten? O Valar, wat heeft het voor zin dat ik mijn zintuigen zo goed zijn ontwikkeld als ik niet eens zag of hoorde dat hij me nodig had? Waarom ben ik zo’n idioot geweest dat ik niet in de gaten had wat er gebeurde? Ik waarschuwde Denethor zelfs voor de effecten, liet hem weten dat… o nee. O nee. Waarom heb ik dat gezegd terwijl ik het niet vertrouwde, waarom…

“Ik verborg het voor jou, ik verstopte me in de band. Ik wilde niet dat je het wist.”

Haldir kijkt naar Faramir.

Hoor je wat ik zeg in onze band? vraagt Haldir. Faramir knikt. “Sinds kort hoor ik het af en toe.”

Kun je ook tegen me praten door de band? Faramir schudt zijn hoofd.

Maar waarom heb ik het niet gezien… Het gebeurde bijna onder mijn ogen! Je sprak niet meer, je was gespannen, ik voelde je niet eens meer, en ik wantrouwde Denethor…

“Neem het jezelf niet kwalijk, alsjeblieft,” zegt Faramir. “Dat kan ik niet verdragen. Het ging zoals het ging. We konden niet anders, Haldir. We wilden wel maar we konden het niet.”

Faramir pakt met zijn smalle hand een haarlok vast. “Ik moet weer schoon worden, ik mag je niet bevuilen, zit nog onder zijn zaad, raak me niet aan, nu nog niet…het moet weg, weg! Ik moet eerst in bad, ik moet het wegspoelen…”

En Haldir weet het, voelt het. Hij mag hem nog niet aanraken. De schaamte is te groot.

Haldir wil hem helpen maar kan zich amper bewegen, hij is nog zwak…Iedere geliefde zou dit moeten kunnen doen, altijd! – en nu kan hij wederom niks doen, hij ligt hier maar, machteloos. Het spijt me zo, het spijt me zo Faramir…

“Je bent een elf! Een elf kan een verkrachting niet verdragen en dat is zoals het moet zijn! Ik voelde je, mijn lief, ik voel je nog steeds…

“Kom,” zegt Boromir zacht, terwijl hij naar Faramir kijkt: “Wij gaan naar de badkamer. Kom maar.” Hij voelt het lichaam van zijn broertje opnieuw verstijven en realiseert zich wat er door hem heen kan gaan. Hij heeft gesproken over samen gaan. Maar Boromir is een krijger, hij weet hoe eenvoudig oplossingen kunnen zijn. Hij weet tot in de punten van de kleinste vezels in zijn lijf, dat de schaamte misschien wel het allerergste is – het afgesloten zijn van anderen, het onafgebroken denken dat mensen vast anders zouden denken als ze wisten dat… . De minachting, de zelfhaat, het onbereikbaar zijn. “Ik ben net zo vies als jij, Faramir… Laten we elkaar helpen.”

Faramir kijkt hem aan. Hij begrijpt het ineens. Hij is niet meer alleen. Hij knikt, staat op en loopt naar de deur van de badkamer, wankelt, zakt door zijn benen en probeert weer op te staan, maar Boromir is al bij hem, slaat een arm om zijn schouder en ondersteunt hem bij de laatste passen naar de badkamer.

Hoofdstuk 9

Tot Boromir’s verbazing stijgen er al dampen op uit het grote bad, een heerlijke geur heeft zich door de badkamer verspreid. Dit moet Orophin hebben gedaan toen hij hier nog alleen was met Haldir. De ruimte is fris, wit en groot. De twee broers kijken naar het bad, het schuim en de gereed liggende handdoeken.

Faramir laat het kleed los en gaat voorzichtig, ondersteunt door zijn broer, in het bad zitten. Hij sist tussen zijn tanden van de pijn.

Boromir ziet de diepe krassen, de rauwe wonden, blauwe plekken en schrammen… zijn broertje’s huid lijkt overal beschadigd te zijn. Zonder er echt over na te denken kleedt hij zich uit en gaat tegenover hem zitten. Als kinderen gingen ze vaak samen in bad. Faramir kijkt met paniek in zijn ogen naar zijn broer.

Boromir buigt zich voorover, pakt zijn handen en fluistert: “Ik ben veilig, Fara, ik zal je niks doen. Ik ben niet zomaar iemand. Ik ben je broer die net zo vies is als jij.”

“Je bent niet vies.”

“Jij ook niet.”

Herkenning trekt over Faramir’s gezicht. Dus zo gaat het als je hetzelfde hebt meegemaakt en elkaar wilt helpen. Zo gaat het … Hij kijkt naar Boromir die zijn handen los laat en zijn armen spreidt, zoals hij deed toen ze kinderen waren. Hij kijkt hem recht aan en Faramir ziet de blik die hij zo goed kent, recht door zee, eerlijk. Faramir draait zich voorzichtig om. Boromir legt zijn grote handen op zijn schouders. “Laat je naar achteren zakken, toe maar.”

Een golf van paniek schiet opnieuw door hem heen. Boromir weet wat hij voelt. Hij fluistert: “Wij weten hoe het is om door aanrakingen opgewonden te raken, en dat we het vaak niet willen en dat het nooit de bedoeling is maar dat het soms gebeurt. We weten het allebei en dat is het verschil. Als een van ons stijf wordt dan letten we er niet op, ok? Als het gebeurt dan is het zo, we hebben nu eenmaal mannenlichamen en we zijn veel te vaak aangeraakt. Veel te vaak. We zullen er niks mee doe, Fara. We gaan hier gewoon samen in bad zitten en elkaar helpen en we letten verder nergens op, ok? We gaan elkaar gewoon helpen omdat we dit allebei hebben meegemaakt. Niemand weet hoe het is geweest, alleen wij. We helpen elkaar de schaamte voorbij.”

“Maar waarom moeten we elkaar aanraken, Bo? Ik wil eigenlijk liever…”

“Niet meer worden aangeraakt… Maar dat denk je alleen maar, dat zegt je hoofd tegen je. Maar weet je, broertje, aanrakingen kunnen het ergste maar ook het beste zijn. Ik weet nog dat ik, als vader bij mij, als ik… Nou ja, doet er ook niet toe, maar het hielp mij dan om met jou te gaan stoeien of te knuffelen, of zo…”

Faramir knikt. Hij voelt de armen van Boromir, ruikt zijn lichaam. Het voelt allemaal zo vertrouwd. Hij sluit zijn ogen en probeert het allemaal te bevatten.

“Vanaf wanneer…?” vraagt Faramir na een tijdje. Hij moet het weten. Hij probeert nog steeds te begrijpen wat hij heeft gehoord. Zijn grote broer…

Boromir weet dat hij moet vertellen. Zijn eer als zwijgend strijder doet er niet toe. Dit is wat hij voor zijn broertje kan doen – alle vragen beantwoorden. “Toen ik een jaar of dertien was begon het. Hij riep me bij zich in zijn werkkamer en dan moest ik hem… pijpen, aftrekken… je kent het wel. Dat heeft jaren geduurd. Af en toe stopte het weer een tijd, misschien voelde hij zich schuldig, misschien had hij een minnaar of minnares, maar het keerde altijd terug. Hij zei dat hij zoveel van me hield en dat dit bij de liefde hoorde.”

“Zo jong,” fluistert Faramir.

“Hoe oud was jij?” vraagt Boromir.

Faramir draait zich met een ruk om. “Hij heeft helemaal niet…!”

“We zijn gewend aan de leugens… O Fara, ik heb zo vaak tegen jou gelogen als jij je zorgen maakte. Ik weet er alles van. Maar ik zag zijn gezicht toen ik binnen kwam en ik wist het gelijk… Vraag me niet hoe maar ik weet het zeker, broertje.”

Faramir kijkt hem aan, draait zich weer van hem af en leunt achterover. “Ik geloof dat ik zestien was of zo.”

“Wat moest je doen?”

“Hetzelfde als jij. Hem helpen klaarkomen.”

“En het veranderde nooit in…?”

“Hij wilde een keer met me neuken maar ik heb gesmeekt, gesmeekt… het is hem tot nu toe niet gelukt. En jij?”

“Hij gebruikte jou als chantagemiddel. Als ik dat voor hem over zou hebben, als ik met hem zou neuken wanneer hij daar zin in had, dan zou hij zijn liefde alleen aan mij tonen. Zo zei hij dat. Liefde… “ Boromir’s stem krijgt een rand van pijn die Faramir af en toe eerder heeft gehoord en nu pas begrijpt. “Ik moest me laten neuken. De eerste keer was toen ik, even denken, vijftien was geloof ik.”

“Vijftien,” fluistert Faramir. “En…?”

“Ik zag het als betaalmiddel voor jouw veiligheid. Het deed pijn en ik haatte het, vooral als ik… je weet wel…”

“Klaar kwam,” zegt Faramir. Zachter: “Dat vond ik ook het ergste. Hij maakte me dan deelgenoot van een gevoel dat ik niet wilde hebben, waardoor ik me vies voelde. Maar dat je dat voor mij deed, Bo, wat ongelooflijk… Hoe hield je het vol, ik bedoel, zo lang Bo, zo lang…”

“Het enige wat ik voor mezelf kon doen was vaak op reis gaan en sterk worden. Sterk genoeg om hem op een dag van me af te duwen. Daarom trainde ik zo hard, broertje van me. Daarom was ik zo vaak weg. Toen ik negentien was kon ik hem aan en wist ik hem te stoppen. Ik dwong hem te zeggen dat jij veilig zou zijn. Daarna eiste hij het alleen nog van mij als hij vond dat ik straf had verdiend. Hij was dan hardhandig en wreed maar die momenten vonden niet vaak plaats. Drie, vier keer, vanaf toen tot nu? Zoiets…”

“Ik dacht dat het met mij te maken had,” zegt Faramir terwijl hij in zijn handen knijpt. “Ik dacht dat hij me gewoon haatte. Daarom noemt hij mij zijn hoer, en moet ik doen wat hij wil…”

“Noemde hij jou zijn hoer? O Fara…”

“Maar hij deed het bij mij niet zo vaak. Alleen maar als jij weg was!”

“Alleen als ik weg was…” Een snik welt in Boromir op. Hij had er zoveel voor over gehad om zijn broertje te beschermen, zo ontzettend veel…

“Ik dacht dat hij het alleen dan durfde,” zegt Faramir. “Jij stormde altijd onverwacht de kamers binnen. Daarom dacht ik dat hij het deed als jij er niet was. O Bo, ik kon me niet voorstellen dat hij jou, zijn grote zoon over wie hij altijd sprak…”

“Neukte,” vult Boromir aan. Hij sluit zijn ogen om de pijnlijke herinneringen buiten te sluiten, nu niet, nu niet. Hij moet er zijn voor zijn jongere broer die hij niet heeft kunnen beschermen.

Boromir pakt een spons en zeep. “En nu ga ik het allemaal weg wassen.” Boromir’s stem klinkt zacht, zijn bewegingen zijn teder. Hij strijkt de spons zachtjes over het bebloede lichaam van zijn broer. “Weg, het strelen als je in je bed lag… weg het graaien onder je shirt, weg het grijpen in je broek, weg zijn lul, weg zijn sperma, weg zijn vieze woorden, weg zijn spuug…. “ en zo gaat hij verder, benoemd wat hij wegveegt en strijkt voorzichtig over het rillende lichaam van zijn jongere broer. Als hij alle lichaamsdelen heeft gewassen en alle wonden heeft geïnspecteerd, de lelijke, diepe schrammen op zijn onderrug en billen van de riem, de blauwe plekken, zo idioot veel, de schrammen van nagels en afdrukken van vingers, vraagt hij toestemming om van plaats te verwisselen en ziet Faramirs gezicht, verbaasd en met een glimp van ontspanning, ziet hem ja knikken.

Boromir weet dat het hierom draait, de wederkerigheid, het niet alleen zijn in dit gevoel waarbij er eentje sterk aan de kant staat en de ander in zijn eentje in gore drek ligt en zwak is – ze zijn samen daar beneden, in die drek, de blubber van hun verschrikkelijke herinneringen. Samen…

Boromir draait zich om en gaat voor zijn kleine broer zitten. Hij leunt achterover, laat zich schoonwassen, laat Faramir alles zeggen. “Ik veeg het weg voor jou, zijn tastende vingers, zijn valse woorden over liefde, de fluisteringen, het dwingende, zijn vieze lul in je mond, zijn gore sperma… ik veeg je eigen reacties weg, de schaamte van het klaarkomen, de gevoelens die hij nooit bij je had mogen oproepen…”

Boromir weet dat Faramir de enige is die dit kan zeggen en er gebeurt iets in hem en hij weet dat dit ook bij Faramir moet zijn gebeurd, dat kan niet anders. De gorigheid begint los te komen en hij hoort aan de stem van zijn broertje dat die het net zo ervaart. Tranen lopen over hun wangen en het is goed, het is allemaal goed.

“Zullen we elkaar blijven helpen?” vraagt Faramir zacht als ze klaar zijn en nog even in elkaars armen liggen. “Niet alleen nu maar ook later?”

“Ja,” zegt Boromir, “we moeten alles tegen elkaar blijven zeggen. Alleen zo kunnen we verder komen en het achter ons laten. We hebben geen vader meer. Wij zijn de enige familie die we nog hebben.”


Haldir ligt met gesloten ogen op Faramir’s bed. Hij hoort de stemmen zo helder. Hoe zacht ze ook proberen te fluisteren en hoe hij ook probeert hun privacy te respecteren, zijn oren zijn te scherp. Rúmil staat bij het raam en kijkt naar buiten. Orophin zit op een stoel naast het bed en probeert een boek te lezen. Ze horen het alledrie en weten dat van elkaar door de band die ze delen.

Ze delen hun gedachten. Hoe kan een vader dit doen, hoe kan een mens zo wreed zijn – niet eenmalig maar jaren lang, niet ondoordacht maar berekenend, niet vanuit impulsiviteit maar gepland. Ze delen ook hun ontroering. Dat de twee broers een manier hebben gevonden om elkaar te helpen bij het verwerken en zich daar ook zo bewust mee bezig houden. Het weg wassen van de gorigheid, het delen van de schaamte, hun eerlijkheid… de ontroering voert de boventoon in de band die door de hele kamer voelbaar is. De vertedering, het respect voor deze twee mannen die in hun levens terecht zijn gekomen en daar hopelijk altijd deel van zullen uitmaken. Als de deur van de douche weer opengaat lukt het Haldir om op te staan en Faramir in zijn armen te nemen. Faramir begint gelijk te praten: “Hij had me bevolen niks te zeggen maar het spijt me zo, het spijt me, ik had niet…”

Haldir streelt zijn wangen, zijn haren, buigt zich voorover en geeft hem een vlinderlichte kus op zijn lippen. “Het is goed, mijn lief. Het is goed, het is voorbij. Ik hou van jou, meer dan ik ooit in woorden kan vertellen…” En hij stuurt zijn liefde naar hem toe, en ziet Faramir reageren. Hij krijgt een beetje kleur op zijn wangen. Haldir stuurt nog meer, zoveel hij maar kan.

“Beloof me alleen dat je vanaf nu de band open houdt. Beloof je dat, mijn lief?”

“Ik beloof het,” stamelt Faramir.

De blonde elf en de jonge man gaan op het bed liggen en kruipen dicht tegen elkaar aan.

Faramir voelt de warme armen van Haldir. Zo kan het zijn, zo geborgen kan hij zijn. Wat er ook is gebeurd, hier is hij veilig. Hij gaat op zijn zij liggen en kijkt naar de prachtige elf die hem in zijn armen houdt en ziet de tranen in zijn ogen.

“Ik hou van jou,” fluistert hij. “Zoveel…”

Hoofdstuk 10

Haldir blijft staan. In het midden van zijn groene wereld, tussen de veiligheid van de Oude Bomen en in het diffuse licht van de zon tussen bladeren, ziet hij Faramir. Hij ziet er zo goed uit. Haldir laat de lucht tussen zijn tanden ontsnappen, doet een stap opzij en blijft zo onzichtbaar mogelijk staan. Dit moment wil hij met zich meedragen. Hoe hij zijn geliefde hier in Lothlorien, een jaar na alle verschrikkelijke gebeurtenissen, op een onverwacht moment kan aanschouwen. Hoe fijn het is dat hij en Faramir samen wonen en leven. Hij kan zomaar even kijken en zijn hart voelen zwellen van liefde.

Sinds Faramir en Boromir hier zijn komen wonen gaat het beter met de broers. Het is aan alles te zien. Hun bewegingen dragen zoveel meer ontspanning met zich mee. Lothlorien doet hun allebei goed.

Haldir ziet dat de twee mannen hun uitrustingen dragen. Ze hebben hun wapens op de boomstronken neergelegd. Haldir glimlacht. Boromir heeft, zoals altijd na het oefenen in zwaard vechten, zin om te stoeien en te lachen. Nu staat hij daar naast het verre bosmeer, en probeert zijn jongere broer op de grond te krijgen, wat bij lange na niet meer zo gemakkelijk is als het vroeger was. Faramir is sterker geworden. Sinds hij in de buitenlucht mag leven, in plaats van in de bedompte Werkvertrekken in Minas Tirith, is Faramir’s bleke huid bruin geworden, zijn lijf is soepel, zijn huid glanzend en zijn armen gespierd. Vooral op zijn onderrug en bovenbenen zijn de littekens nog zichtbaar maar ze beginnen bleker te worden, zijn niet meer zo opvallend aanwezig als eerst.

Boromir is weinig verandert, behalve dan die opvallende ontspanning in zijn manier van leven en bewegen. Het beeld van deze twee mannen in het gedempte licht onder de bomen roepen Haldir’s herinnering op aan jaren geleden, toen hij hun naast de witte boom op het plein had gezien, met verwarde haren, rode wangen en lachende gezichten. Ze hebben zoveel steun aan elkaar. Sinds ze hier in Lothlorien zijn gaan wonen hebben ze nog steeds hun eigen activiteiten, Boromir als strijder en Faramir als assistent van de bibliothecaris, maar hun onderlinge band lijkt alleen maar sterker te zijn geworden.

Sinds ze weten dat ze allebei zijn misbruikt helpen ze elkaar zoveel mogelijk. Hun gesprekken over wat ze hebben meegemaakt zijn belangrijk. Soms nemen ze samen een bad om hun een ritueel van weg vegen, leeg praten en schoonwassen voort te zetten.

Boromir is nog steeds de enige die Faramir kan doen geloven dat hij niet vies is. Als hij, Haldir het zegt, kan hij hem moeilijk bereiken, Faramir vindt hem zo mooi, zo zuiver dat hij ervan overtuigd is dat Haldir gorigheid niet eens zal herkennen, laat staan ongedaan maken. Maar als Boromir het zegt – eenvoudig vaak, “Je bent niet vies, Fara”- knikt hij, weet het weer, en gaat verder alsof er niks is gebeurd. In Faramir’s ogen weet Boromir waar hij het over heeft en dat is ook zo: hij is vroeger, net als hij, bevuild. Alleen als ze elkaar daardoor niet smerig vinden, is het goed. Ze delen de schaamte en omdat ze daarin samen zijn, kunnen ze verder komen.

Omgekeerd kan Faramir als enige Boromir doen geloven dat hij hier gewaardeerd wordt. Boromir kan de elfentaal niet spreken zoals zijn jongere broer dat kan, is amper bekend met de elfencultuur en kan in de dagelijkse omgang met elfen vergissingen begaan die hem in zijn schulp doen kruipen. Op die momenten is Faramir de enige die hem kan bereiken. Boromir kan zich bijvoorbeeld onhandig voelen op een elfenfeest, temidden van al die fragiele, ranke lichamen om zich heen voelt hij zich niet op zijn gemak, en wil dan weg. “De elfen zijn blij met jou. Blijf, Bo, het is goed,” kan Faramir rustig zeggen. En de grote, gespierde krijger knikt dan. En blijft.

De uitbundige lach van Faramir, die nu wordt gekieteld en snikkend van het lachen op zijn rug belandt, doet Haldir’s glimlach versterken. Wat een vrolijkheid draagt zijn geliefde toch met zich mee, niet zo uitbundig als Boromir, maar als een onafgebroken stroom in hem zelf, een voortdurende kracht die hem voortstuwt met een levenslust en belangstelling voor de wereld die Haldir nooit eerder in een levend wezen heeft gezien. Hij voelt het in hun band, een tintelende energie die zijn weerga niet kent.

Haldir’s gedachten dwalen af van het tafereel voor hem. Hoe Faramir de genezers ondervraagt over hun kennis van kruiden en sterren, hoe hij uren lang in de bibliotheek kan lezen en duizend vragen stelt. En dan zijn belangstelling voor iedereen! Hij weet altijd wie er ziek is, wie ergens over tobt of wie verliefd is op wie. Hij luistert graag en is oprecht geïnteresseerd. De elfen mogen hem zo graag…

Haldir kijkt op. Er is iets mis. De twee mannen zijn stil geworden. Er verkrampt iets, er schiet pijn door de band. Haldir stapt opzij en loopt snel naar hen toe.

Faramir ligt op de grond en houdt zijn handen voor zijn ogen. “Het spijt me, het spijt me zo…” stamelt hij en Boromir weet gelijk wat er aan de hand is.

“Het is normaal, Fara, dit kan gebeuren tijdens stoeipartijen, soms worden mannen een beetje stijf. Ik heb er ook last van, kijk maar… het is niet erg. We doen er niks mee. Het gaat vanzelf weer over, ok?” Boromir voelt dat er iemand achter hem staat en ziet Haldir staan. Soms moet hij er nog aan wennen dat zijn broer en deze elf op een geluidloze manier met elkaar verbonden zijn. “Ik laat je alleen met Haldir, ok? Ik moet naar de vergadering.”

Haldir knikt. Boromir fluistert nog een paar laatste geruststellende woorden, – “je bent niet vies, Fara, je bent niet vies…”-, geeft een aai door de lichtbruine haren van zijn broer en een kus op zijn voorhoofd, staat op, pakt alle wapens en vertrekt.

Faramir blijft op de grond liggen. Hij is verstijft. Ineens, totaal onverwacht, trekt de pijn van herinneringen door hun band en Haldir kan het zien, de beelden zijn scherp, maar hij probeert zich eruit los te trekken. De elf laat zich door zijn knieën zakken en houdt zijn hoofd vast, alsof hij wil voorkomen dat het uit elkaar zal barsten. “Sshh,” fluistert hij tussen de pijnscheuten door, in een poging Faramir te bereiken en de herbeleving te doen stoppen, “ik ben bij je, mijn lief, je bent veilig, je bent in Lothlorien, bij mij, Haldir…”

“Zie dan, kijk dan naar die gore slet,” Gelach, honend gelach door een grot vol met Orks, “hij wil geneukt worden. Wat een stijve heeft hij, moet je zien, niet te geloven… hij wil het gewoon… hij vraagt erom… hoer!” Er wordt iets om Faramir’s geslacht gebonden en stijf aangetrokken. “Je mag pas klaarkomen als wij het zeggen. O wat geil…”

Haldir begint te kokhalzen, het is zo onverwacht, hij voelde zich zo open en zacht en nu ineens, o nee, houd op, stop! “Faramir,” kreunt hij, “probeer het te stoppen,” en hij strekt zijn gevoelsarmen door hun band naar hem toe, maar Faramir hoort hem niet, hij is terug in de grot, terug in een jaar geleden – onbereikbaar voor hem, verstopt achter de randen van de band die tussen hen stroomt.

“Hijs hem op! Hoger, nog hoger! O zie hem spartelen, zie hoe stijf hij is. We zullen hem pijpen tot hij er stapelgek van wordt.” De zwarte riem wordt strakker aangetrokken. Faramir gilt. “Lekker, heerlijk als ze spartelen. En dan zo stijf zijn, zo stijf. Mmmmm, wat proef je lekker. Doet het pijn? Goed zo, hoer, dit is wat je verdient. Gil, schreeuw, worstel, maar klaarkomen mag je niet. We gaan je neuken en pijpen tegelijk tot je flauw valt. We zullen laten zien wie de baas is, slet die je bent.”

Orophin! Rúmil! Help… verre bosmeer…te erg… Haldir voelt hoe de zwartheid aan hem trekt en hij verzet zich, nee… hij moet hier blijven, moet… En dan voelt hij de armen van Rúmil om zich heen en weet hij dat Orophin bij Faramir is, het trekt door de band – de langzame terugkeer van Faramir in de realiteit van nu, de wegebbende golven van paniek, de vervagende herinneringen. Hoe konden jullie zo snel…

We waren vlakbij, nog maar net op de terugweg. We hebben de hele ochtend met ons vijven getraind. We kwamen Boromir tegen…

Haldir heeft nog steeds zijn ogen dicht. Hij ligt in de armen van zijn jonge broer Rúmil en voelt dat Faramir naast hem komt zitten. Zoals altijd is hij altijd alleen maar ongerust over hem, “Hoe gaat het Haldir? Kun je je ogen open doen? Het spijt me zo, ik kon het niet stoppen, ik…” Ik zou jou moeten troosten, mijn lieve Faramir, niet andersom. Mijn god, wat heb jij voor verschrikkingen moeten doorstaan. Steeds als ik denk dat ik alles weet voegt zich er iets aan toe.

“Ik moet herinneringen hebben weggestopt en soms overvallen ze mij”, fluistert Faramir, zijn stem nog steeds rauw van het gillen. “Dit wist ik niet, dit moment in de grot, toen ze… maar nu begrijp ik wel mijn paniek als ik… wanneer ik…”

Haldir knikt, nog steeds met gesloten ogen. Het is zo logisch, mijn lief, zo normaal dat je bang bent voor je eigen lichamelijke reacties en schrikt van je erectie… dat ze dat allemaal hebben gezegd… en gedaan… o Fara, hoe heb je het kunnen verdragen als ik het, op afstand en in beelden, zo moeilijk vind… Wat ben je sterk…

“Dat is niet waar! Ik ben zwak! Een jaar later is het nu, Haldir, een jaar! Ik zal nooit, nooit…”

Het begint te veranderen, Faramir. De weg is lang maar dat had ik ook verwacht. Je hebt zoveel meegemaakt, de meesten weten het geestelijk niet eens te overleven. Je bent al op weg, het gaat de goede kant op. Niet de hoop verliezen, mijn lief. We zijn samen. Haldir opent zijn ogen en probeert te glimlachen om Faramir gerust te stellen maar het gezicht voor hem is nog steeds wit, gespannen en vertrokken van pijn.


“Je zult Het Verbond compleet moeten maken, mijn broer. Ik weet dat je je verzet omdat je bang bent te ver te gaan, je zou samen met Faramir in een herbeleving terecht kunnen komen waaruit je niet meer kunt ontwaken, maar het is jullie enige kans. Op een dag gaat het mis. Wat als Orophin en ik niet in de buurt zijn? Alleen met een complete band kunnen jullie sterk genoeg zijn. Momenteel bestaat jullie band uit liefde met daarnaast een basaal contact. De heftige gevoelens vangen jullie op van elkaar, maar de communicatie, het spreken door de band, gaat vooral van jou naar hem, niet van hem naar jou. En dat is niet goed, Haldir. Stel dat er zich ooit weer eens zoiets voordoet als toen met Denethor, dat iemand macht op hem uitoefent. Faramir kon zich toen voor jou verschuilen maar dat was niet goed. Met een volledige band had je hem eerder kunnen helpen.”

“Rúmil de ratelaar…” zucht Haldir en probeert te glimlachen, “wat weet je toch veel, broertje van mij. Ik wist niet dat het zo belangrijk was dat we Het Verbond allebei zouden bezegelen. Ik dacht dat het voldoende was dat we tegelijk waren klaargekomen.”

“Dat dacht ik ook,” zegt Rúmil, terwijl hij door zijn slaapvertrek beent. “Maar ik merkte dat jij vaak door de band met hem spreekt, en dat hij meestal zijn stem gebruikt. Ik ben toen opnieuw op zoek gegaan naar antwoorden en kreeg ze van Galadriel. Zij legde uit dat bij mannen de penetratie van beide kanten moet komen. Bij vrouwen of een mengvorm van geslachten gaat het om andere feiten, bij mannen gaat het op deze manier.”

“Ik vrees dat het onmogelijk is, Rúmil. Het zal nog jaren duren voordat Faramir het aan zal kunnen. Je weet niet half wat hij heeft meegemaakt, ik kan er geen woorden voor vinden. Het is zo zwart, zo kwaad, dat het buiten onze belevingswereld valt. Het is geen gewone verkrachting geweest, het is een lichamelijke en geestelijke marteling en manipulatie geweest, een bijna volledige hersenspoeling, een totale overheersing van zijn wil…”

Rúmil hoort de ernst in de stem van zijn broer. Hij gaat voor hem staan. “Maar ik was erbij toen hij Het Verbond creëerde, Haldir, en ik kan je zeggen dat ik het toppunt van kracht heb mogen aanschouwen. Jij was bewusteloos, je hebt het niet gezien, maar het was ongekend. Het was nog maar net gebeurd en hij moest datgene bij je doen wat de Orks bij hem hadden gedaan. Kun je je daar een voorstelling van maken? Steeds opnieuw verkrampte hij, maar hij liet zich leiden door mijn stem en ging verder. Hij kreeg het voor elkaar, Haldir. Ik denk echt dat hij het kan. Je zult veel tegen hem moeten praten en wij zijn in de buurt, Orophin en ik. Ik heb er al met hem over gesproken en het leek ons het beste als we onze band gaan gebruiken. We zullen je zoveel mogelijk privacy gunnen maar we kunnen inspringen en helpen als het mis mocht gaan. Het belangrijkste is dan dat we jou wegtrekken uit de bond met Faramir, zodat je het zult overleven.”

“Alsof het hier om mij gaat!” roept Haldir uit.

“Tuurlijk,” zegt Rúmil en geeft hem een stomp. “We willen jou niet kwijt, grote broer. Enne, wat dacht je van Faramir? Hoe denk je dat zijn leven wordt als jij na de liefdesdaad gaat vervagen? Nou?”

Haldir draait zich om en loopt naar het balkon. Een tak van een mallornboom is zo dichtbij dat hij de bast kan voelen. Rúmil komt achter hem staan. “Je weet dat ik de zorgeloze van ons drieën ben. Nu ben ik het, nota bene, die zich zorgen begint te maken. Dat zegt toch wel iets, dacht ik zo. Tot nu toe hebben jullie geluk gehad maar hoewel de frequentie van de herbelevingen afneemt, is dat niet het geval met de heftigheid ervan. Dieper weggestopte herinneringen lijken naar boven te komen… dit kan nog jaren duren, steeds minder vaak maar wel intens. Het is het beste, Haldir. Probeer het. Ga langzaam, neem uren de tijd, maar probeer het. Alsjeblieft…”

“Het is goed, broertje. Leg het alsjeblieft allemaal aan Faramir uit, dat kun jij beter dan ik. Jullie lijken ook op elkaar, al die vragen, alles willen weten… Ik zal mijn kamer in gereedheid laten brengen.”


“En jullie dan!” roept Boromir, terwijl hij Rúmil bij zijn blouche pakt en bijna optilt. “Nou? Als het jullie ook teveel wordt dan zijn er straks drie elfen die vervagen in plaats van een. Zijn jullie nu helemaal!” Hij laat Rúmil los en loopt naar Orophin. “Dit is spelen met vuur! Het kan volledig uit de klauwen lopen.” Hij kijkt naar de vastbesloten uitdrukkingen op de gezichten van de tweelingbroers en weet dat hij geen kans heeft. Dezelfde krachtige vastberadenheid had hij ook al bij Haldir gesignaleerd, en zelfs Faramir’s besluit leek vast te staan. “Denken jullie nou echt dat ik in mijn eigen talan een potje ga schaken of zo? Ik zal bij jullie blijven en ingrijpen als ik de kleur uit jullie gezichten zie verdwijnen. Ik ben dan nog de enige die naar Haldir en Faramir kan rennen om alles, alles stop te zetten. En reken maar dat ik dat dan ook zal doen. Elfenmagie, pfff.” En met een klap slaat hij de deur achter zich dicht.


En zo komt de avond die met maanlicht is gevuld. Faramir loopt zenuwachtig door de talan. Alles ziet er prachtig uit, de kamer met zijn boogvormige plafond is zacht verlicht door kaarsen, de nachtwind bolt de witte gordijnen zachtjes op, het grote, ronde bed ziet er uitnodigend uit en heeft frisse, schone lakens. De ruimte is gevuld met een heerlijke geur, een combinatie van lavendel, mandarijnenschillen en rozen, de open haard brandt. Zijn hart bonkt in zijn keel. Hij heeft zich uitgebreid gewassen en zo mooi mogelijk aangekleed, hoewel hij weet dat dit niet nodig is, en wacht nu op Haldir.

De deur gaat open en Haldir komt binnen. De elf staat groots in de deuropening, zijn blonde haren licht bewegend in de wind vanaf het raam. Hij loopt gelijk naar Faramir toe en slaat zijn armen om de man die zijn best doet om niet te trillen. Het is goed. We hebben zoveel tijd… zullen we eerst bij de haard gaan zitten en iets drinken?

Faramir knikt. “En dat praten via de band, dat kan ik straks ook wanneer ik maar wil? Niet alleen als mijn gedachten heel erg sterk zijn, ongepland en toevallig, maar altijd?”

“Zeker weten,” glimlacht Haldir, en neemt hem mee naar de open haard. Er ligt een warm kleed met vele kussens. Ze leunen achterover. “Straks kunnen we altijd op die manier contact hebben met elkaar.” Hij schenkt wijn in en geeft hun allebei een glas. Ze beginnen te drinken en kijken ondertussen naar de vlammen.

“Hoe ging het dan met je broers?” vraagt Faramir. “Ik bedoel, hoe is die band tot stand gekomen? Was dat al bij jullie geboorte zo, of…?”

“Het was er al bij onze geboorte,” zegt Haldir. “En het wordt niet Het Verbond genoemd. Het is iets anders. Het woord is een lange elfennaam, Lidrasylquemandra’kzelfelion. Het betekent “rivier van onzichtbaar bloed”. Tussen ons is het behoorlijk sterk en dat heeft wel weer met onze liefde voor elkaar te maken, denk ik.”

Faramir merkt dat hij zich rustiger begint te voelen. De wijn, het vuur, de zachte stem van Haldir, het voelt allemaal zo vertrouwd. “De stroom tussen ons, de band, dat wordt dus als een rustige rivier waarin alles beide kanten op kan gaan.” Het is alsof hij zichzelf moed wil inspreken. Hij herhaalt wat hij al weer. “En ik kan dan altijd met jou communiceren.”

Haldir knikt. “De band zal sterker worden, veel sterker. Samen kunnen we veel meer aan, we kunnen elkaars krachten volledig benutten.”

Hij kijkt naar Faramir, het mooiste schepsel van Midden-Aarde. Hij buigt zich voorover en kust hem op zijn wang. “Maar eerst moeten we hier doorheen, mijn lief. Denk je dat je het aan kan? Als je twijfels hebt kunnen we stoppen.”

“Ik wil het aankunnen,” zegt Faramir. “Blijf tegen me praten, Haldir, zo lang ik je stem hoor kan ik me ergens aan vasthouden, dat werkte ook met Rúmil. En laat me alles voelen wat zacht is aan jou. De Orks waren hard. Ze stonken. Jij bent zacht. Je hebt zachte haren” en hij streelt ze, “een zachte huid,” en hij streelt de bovenarmen, schouders, borstkas van Haldir, “en je ruikt zo lekker…” Hij buigt zich voorover en geeft Haldir een kus met zachte lippen.

Ze gaan achterover liggen en beginnen elkaar te kussen. Zacht, langzaam, raken hun lippen elkaar. Ze happen een beetje, spelen met lippen en tongen, laten hun handen over elkaars lichamen glijden. Dan buigt Haldir zich voorover, tilt Faramir op, die zich een beetje verlegen als een kind laat dragen en zich bijna giechelend op het bed laat leggen, waar ze verder gaan met elkaar strelen. Door de band voelt Haldir hoe rustig Faramir is. Hij blijft zachtjes tegen hem praten, vertelt hem wat hij ziet en hoe mooi het is, en Faramir fluistert ook tegen hem. Ze strelen elkaar, zoeken met hun handen naar veel meer huid en liggen dicht, dicht tegen elkaar aan. Haldir neemt de leiding, hij leg Faramir voorzichtig op zijn rug, kust hem, likt zacht zijn tepels en glijdt met zijn mond naar beneden, kust zijn navel, zijn buik… Als Haldir voorzichtig met zijn vingers verder naar beneden gaat, de ronding van zijn billen voelt en zijn hand onder de zachtheid van zijn ballen houdt, spreidt Faramir zijn benen alvast een beetje en glimlacht. “Ik voel me zo veilig bij jou… misschien zijn alle voorzorgsmaatregelen voor niks geweest. Ik wil je Haldir, ik wil je zo graag in mij voelen.”

Ga ik niet te snel, Meleth? “Nee, ga door, ga door…” Haldir giet olie in zijn hand, cirkelt met zijn vinger rond de opening, kijkt naar Faramir’s gezicht en benoemt wat hij doet. “Nu cirkel ik er omheen en ga heel even naar binnen, met het topje van mijn vinger, en weer terug. Voel je? Gaat het?” Faramir knikt, kreunt en spreidt zijn benen een beetje wijder. Haldir brengt zijn vinger voorzichtig een beetje dieper in, wacht weer even, vraagt toestemming, gaat een stukje verder… Met veel olie, geruststellende woorden en zachte bewegingen kan hij ook een tweede vinger inbrengen en uiteindelijk een derde. Dit laatste doet hij zo langzaam als hij maar kan.

Faramir maakt nu geluiden die hij nog nooit eerder van hem heeft gehoord. Haldir ervaart het als opwindend. Hij is stijver dan ooit tevoren en het idee dat hij zometeen, dat ze… maar niet te snel, langzaam, rustig…

“Alsjeblieft,” klinkt de stem van Faramir. “Ik wil je voelen, alsjeblieft Haldir…”

Haldir kijkt op. Faramir’s ogen zijn dicht, zijn lippen half open en hij heeft kleur op zijn gezicht. Zijn handen liggen ontspannen naast zijn mooie lichaam, zijn rug is hol, zijn benen wijd. Zo open is hij, zo vol vertrouwen… hij kan zich geen mooier moment herinneren dan dit. Dat Faramir hem zo vertrouwd, dat het zo ongelooflijk intens kan zijn… Hij duwt zijn drie vingers nog een klein beetje dieper. Faramir kreunt nu luid, begint met zijn heupen te bewegen.

“Alsjeblieft,” klinkt Faramir’s stem, rauw van hartstocht.

De band voelt zo open, zo warm… Haldir haalt zijn vingers eruit, laat zich voorover zakken en ligt even op Faramir’s, geeft hem een kus en veel zachte woorden, steunt dan op zijn handen, brengt heel voorzichtig zijn eikel naar binnen en wacht even… zo prachtig, Meleth, zo mooi, wat een gevoel… gaat het goed?… “Ja,” fluistert Faramir, “ik ben helemaal niet bang, ik voel jou in mij zoals het had moeten zijn, jij zou mijn eerste moeten zijn geweest, jij, niet zij…”

Een steek van pijn trekt door Haldir als hij zich realiseert dat Faramir ontmaagd is door Orks. Het was zijn eerste keer… dat had hij zich nog nooit gerealiseerd. Hij spreekt zichzelf toe, rustig, rustig, wacht even, bant de gedachten uit en duwt zijn erectie een klein beetje dieper. “Je bent zo strak,” fluistert hij, “zo heerlijk strak, zo nauw…” en dan dendert er onverwacht een golf van paniek door de band, hij hapt naar adem, houdt zich stil, wat heeft hij, hoe…? “Sshh,” fluistert hij, “rustig, Faramir, ik ben het, Haldir, ik hou van je. We zijn samen in Lothlorien en alles is goed, alles is mooi… Dit is onze liefdesdaad, dit is zo puur, zo zuiver… “

De paniek neemt af. Haldir blijft doorgaan met fluisteren en Faramir duwt zijn heupen omhoog. Hij maakt opnieuw dat kreunende geluid, dat opwindende, diepe, keelachtige geluid dat Haldir gek maakt van wellust. Hij beweegt iets harder om dat geluidje nogmaals te veroorzaken en voelt zich blij worden als dat lukt. Faramir trekt zijn benen op en klemt ze om zijn rug. “Het voelt zo goed, zo goed,” fluistert de prachtige man in zijn armen.

Haldir voelt zijn opwinding groeien. “Harder,” zegt Faramir, opgewonden nu, “harder!” en Haldir stoot, langzaam en hard. Hij pakt voorzichtig het gezwollen geslacht van Faramir, begint met langzame, stevige bewegingen de huid te bewegen, voelt de golf dichterbij komen, slaakt een kreet, kromt zijn rug en komt met schokkende bewegingen klaar.

Hij laat zich voorover vallen en voelt hoe Faramir nu ook zijn rug kromt en met een rauw, snikkend geluid klaar komt, voelt de knijpende bewegingen, de schokken door zijn lijf, en fluistert achter elkaar door, “O mijn lief, mijn lief, dit was zo mooi, zo geweldig, je hebt het gedaan, voel de band, voel het…” En ze voelen het allebei, de pulserende kracht tussen hun beiden, zo krachtig… Haldir ziet een gouden licht om hun heen en Faramir ziet het ook. “Als de zon,” stamelt de man in zijn armen met wijdopen gesperde ogen, “als de zon zo mooi…”

Zo blijven ze liggen, dicht tegen elkaar aan. Blijf in mij, blijf, fluistert Faramir en realiseert zich dat dit zijn eerste, bewust uitgesproken woorden in hun band zijn. Haldir voelt zijn geliefde die warm en levend tegen hem aan ligt en zoveel liefde laat voelen dat Haldir erdoor wordt meegesleept. Dat hij dit mag delen, mag meemaken, ongelooflijk… Ik ben in jou mijn lief, ik ben deel van jou. Nooit eerder heb ik dit meegemaakt, je was zo dapper, lieve man, lieve Faramir, zo mooi. Voel hoe we bij elkaar passen. Voel de band… nu zijn we voor altijd bij elkaar en ik zal je nooit pijn doen, ik zal altijd alleen maar zacht en teder voor je zijn…

Deze keer komt de paniek als een klap die Haldir achterover slaat. Faramir knijpt zijn ogen dicht en verstijfd, stamelt “o nee, nee!” en probeert zich uit de eerste beelden te bevrijden maar ze denderen over hem heen en voeren hem mee, hij wordt meegesleurd in de stroom waarin ineens geen pauze meer is, geen enkel moment waaraan hij zich kan vasthouden, hij gaat terug naar achteren, terug naar de grot toen er ineens… NEE!!! O nee, neeneeneenee!

Hoofdstuk 11

Faramir hangt met zijn armen omhoog aan een ijzeren haak, alles is zwart om hem heen. Hij krijgt een klap, “wakker worden jij, kom op hoer, bijkomen! Ik beveel het je!”

Hij opent zijn ogen en ziet een kleine gestalte, die de grot wordt in gesleurd en opgetild… een dwerg. Hij zit onder het bloed, zijn baard is zelfs rood. Hij wankelt op zijn benen. “O nee,” fluistert Faramir als hij ziet wat ze van plan zijn. Er wordt een tafel achter hem gesleept en de dwerg wordt er op getild. Ook de dwerg heeft een zwarte riem om zijn geslacht en kreunt van pijn en vernedering…

Een ork neemt zijn gezwollen geslacht in zijn mond, de dwerg gilt. De ork schreeuwt: “Gil maar, jij smerig onderkruipsel, klaar komen mag je niet,” en gaat verder met pijpen, stopt weer even, en zegt dan: “Luister dwerg, slaaf, hoertje van ons… Alleen als jij hem neukt, deze kerel hier, deze hoer, dit sletje, alleen dan mogen jullie allebei klaarkomen. Anders niet…” Een bulderende lach klinkt door de ruimte.

“Nooit!” roept de dwerg en de marteling gaat door. Hij wordt op de tafel door velen vastgehouden. Orks drommen ook rond Faramir, die nog steeds aan het plafond hangt. Beiden worden opnieuw betast, gepijpt, gelikt, bekneed en gestreeld met ruwe klauwen en spottende gezichten. De Orks verdringen zich rond de twee gestalten. Faramir huilt, het is teveel, teveel, hij… De dwerg zakt weg, krijgt een klap, en het gaat door en door, ze snikken, de dwerg en hij, ze stamelen, fluisteren, kreunen… totdat Faramir zegt: “Toe maar, ze zullen doorgaan tot we toegeven. Doe het alsjeblieft dan hebben we rust, dan ben jij het die het doet, en niet zij. Alsjeblieft!”

De Orks joelen en de dwerg kruipt over de tafel naar hem toe, pakt zijn schouders vast, twijfelt… Faramir voelt zijn gewicht, de dwerg is zwaar, voelt hem trillen van angst en niet willen. De dwerg stamelt: “Ik zal je niet pijn doen, ik zal alleen maar zacht en teder voor je zijn… ik zal het proberen, dappere man. Ik zal zo mijn best doen …” Hij duwt zijn geslacht naar binnen en het is groot, veel te groot… “Wacht,” roept Faramir, “laat me even…”

“Niks d’r van!” schreeuwt een Ork en Faramir wordt aan zijn enkels gepakt en naar achteren getrokken, over de dikke penis van de dwerg die achteruit wil deinzen maar wordt tegengehouden. Het stoten begint, het keiharde, achterwaartse stoten en het doet zo’n pijn, zo verschrikkelijk veel pijn… Faramir! klinkt een stem, keer terug! Maar hij kan niet zomaar weg, de dwerg zal pas na heel veel moeite klaar kunnen komen en daarom zal het lang duren, en daarna zal er een hobbit naar binnen worden gesleurd, dat arme schepsel – en hij zal worden gedwongen om hem te pijpen. En dan komen de Orks, een voor een zullen ze komen en daarna komt de afstraffing voor wat hij heeft gevoeld, het klaarkomen, ze zullen alle geilheid uit hem slaan met een zweep, dat heeft hij verdiend, en daarna, daarna… Faramir! Luister naar mij! Hoor mijn stem, hoor… ik ben Rúmil en ik ben dichtbij, je bent niet alleen, je bent niet in de grot… O jawel, Rúmil, ik ben in de grot want daar is de bevelhebber en hij heeft de grootste lul die ook altijd de eerste moet zijn, ik moet hem altijd eerst pijpen en daarna komen de anderen en weet je Rúmil, hij is nog niet eens in mij geweest, deze keer, dat komt allemaal nog, hij gaat zo ook nog achter me staan en dat doet pijn, pijn… Faramir! Je bent bij ons in Lothlorien, je bent veilig, veilig, alles is goed… O ja, Rúmil, ik denk aan elfen zoals jij, altijd denk ik aan de wereld van de elfen, ze zijn zo mooi, vooral je broer die Haldir heet, ik houd me aan hem vast, ik zie zijn gezicht. Maar het is niet genoeg want de grot is er en ik kom hier nooit uit, ik zal nooit weten hoe hij voelt, het is voorbij, voorbij…

“Faramir!“Een luide stem. “Keer terug!” Een bekende stem. “Ik ben het, Boromir, ik ben bij je, ik blijf bij je.”

Faramir opent zijn ogen en ziet het bleke gezicht van zijn broer. Hij kijkt opzij naar Haldir, die naast hem ligt. Rúmil en Orophin liggen er ook. Opnieuw kijkt hij naar Boromir, de enige die nog kan zitten, op de rand van het bed. Hij houdt zijn hand vast. “Kleintje toch,” stamelt Boromir, “wat heb je allemaal meegemaakt dat zelfs de kracht van drie elfen niet voldoende is om de beelden in jou te kunnen verdragen?”


Het is avond en Haldir is nog niet zo lang geleden vertrokken. “Het gaat zo goed,” fluistert Rúmil terwijl hij op het bed gaat liggen. “Het doet zelfs wat met me, wat een passie zeg, sjonge…”

“Niet zo geil, broertje van me” lacht Orophin, en geeft hem een stomp tegen zijn schouder, “stiekem meeluisteren, hè? Dat was niet de afspraak!” “Maar het is zo geil,” zegt Rúmil en strijkt onwillekeurig met zijn hand over de bobbel in zijn broek, kijkt Boromir aan en stopt er snel mee. De krijger krijgt een kleur. Zou Rúmil…? Ach nee, vast niet.

Boromir voelt zich ongemakkelijk worden. De elfen zien er mooi uit, vooral Rúmil is zo bijzonder. Hij kan zijn ogen bijna niet van de elf afhouden, zijn manier van praten, zijn aandacht en grapjes, zijn prachtige lijf… Boromir voelt zich… hij kan het bijna niet benoemen. Alsof hij… Nee. Nee, nee en nog eens nee. Hij gaat nu niet denken aan… geen sprake van. Stop met die erotische gedachten, stop Hij vermant zichzelf en kijkt naar buiten. Het bos is als een sprookje, zilverachtig wit door de maan. Een paar elfen in grijze gewaden lopen zacht pratend voorbij. Een uil krast in de verte. Deze wereld straalt een rust uit waar hij lang naar heeft gezocht. Een geluid doet hem achterom kijken.

“Nee!” klinkt het ineens achter hem. Boromir draait zich abrupt om. Rumi zit voorovergebogen op het bed en houdt zijn hoofd vast. Dan staat hij op, loopt met schokkende schouders naar de deur, opent deze en rent de gang op, gevolgd door Orophin. Ze communiceren via de band. Boromir volgt de twee elfen die de kamer van Haldir binnenstormen.

Boromir kijkt naar het zwijgende tafereel, het ronde bed met Faramir die zich oprolt in een foetushouding en met lege ogen naar boven kijkt. Hij ziet Haldir naar adem happen, en de twee broers op het bed kruipen. De gezichten van Orophin en Rúmil zijn met afschuw vervuld, hun lichamen drukken ongerustheid uit. De tengere elfen bewegen hun snelle, slanke handen over de lichamen van Haldir en Faramir, raken ze aan en zwijgen. Ze communiceren zonder woorden, hun ogen vertellen dat ze zich ergens anders bevinden. Orophin slaat zijn arm om Haldir heen en Rúmil kruipt naast Faramir. Het is stil in de kamer. Dan ziet Boromir hoe bleek de elfen worden, dat Rúmil op zijn knieën begint te zwaaien en met zijn ogen gaat rollen. O nee, nee! Hij rent naar de zijkant van het bed, pakt Faramir’s hand en zegt: “Faramir! Keer terug! Ik ben het, Boromir, ik ben bij je, ik blijf bij je.”

Faramir opent zijn ogen, kijkt naar Boromir, zoekt naar Haldir en kijkt opnieuw naar zijn broer. Nooit eerder heeft Boromir zo’n rauw verdriet op het gezicht van Faramir gezien. Dat het zo verschrikkelijk is geweest…Boromir staat op, loopt naar het hoofdeind, voelt de wangen van de drie elfen, strijkt haren uit gezichten, blaast warme lucht op koude vingers. “Keer terug, alsjeblieft,” stamelt hij. Naast hem probeert Faramir hetzelfde te doen en snikt “het spijt me, het spijt me.”


Ik ben er weer, Haldir, keer terug, alsjeblieft… De band is zo stil als een bergmeer, ijzig koud, spiegelglad en stil. Ik hou zoveel van jou, zo ontzettend veel… Snikken maken rimpels, hardere snikken maken lichte golven…

Ik ben er, Faramir…de stem van Haldir klinkt zacht en ver weg.

O Haldir, Haldir, Meleth, mijn lief… kom terug, kom terug. Het is voorbij, de marteling is verdwenen… En ineens voelt hij andere stemmen en klanken… wij zijn er ook, we helpen…Rúmil en Orophin! We zijn bij Haldir, nog even Faramir, we zijn er zo…

“Ze komen terug,” fluistert Faramir om zijn broer erbij te betrekken.


Boromir kijkt naar zijn jongere broer en de elfen. Ze liggen naast elkaar op het grote bed, hebben alle vier gesloten ogen en stille gezichten maar ze communiceren voluit met elkaar. Hij weet niet hoe het met hen gaat, hij kan niks doen. De wind waait tegen de witte gordijnen, het is stil in de kamer. Boromir, niet gewend aan dit machteloze toekijken, besluit dat hij ze in ieder geval warm kan houden. Hij staat op, pakt de zachte deken die hij op een tafel ziet liggen, en legt het over de twee naakte lichamen van Haldir en zijn broer. Daarna pakt hij nog een deken en legt het over Rúmil en Orophin.

Boromir gaat weer op de rand van het bed zitten en pakt Faramir’s hand. Hij kijkt naar zijn broer. Wat lijkt hij nu onbereikbaar en ver weg. Nu is hij de enige die niet precies weet wat er is gebeurd en Faramir zal het hem nooit kunnen vertellen. Er zijn geen woorden voor, alleen herbelevingen, beelden en herinneringen die slechts door een band gedeeld kunnen worden, niet door een gesprek. Nooit eerder was hij zo’n buitenstaander. Hij voelt zich koud en leeg.


Ik voel je weer, Faramir, ik voel je warmte, je liefde. O wat hou je van mij, wat is het warm ineens, als een bron onder water, als, als…

Ik voel het ook, mijn lieve Haldir, je kracht keert terug naar mij, ik voel de stroming van je liefde en het tintelt overal in mij, o!

Ze openen hun ogen bijna tegelijk. Haldir streelt zijn wang. Faramir kust zijn lippen. Ze hebben het overleefd.


Rúmil opent zijn ogen en ziet Boromir’s ongeruste gezicht. Hij realiseert zich dat de man niet wist hoe het ging, en lange tijd machteloos moest toe kijken terwijl de elfenbroers en Faramir onderling contact hadden. “Het spijt me, Boromir” zegt hij, nog amper hoorbaar. “Deze manier van communiceren is zo vertrouwd en kost minder energie, maar…”

“Het is goed,” zegt Boromir en dat is ook zo. Wie is hij om dit te veroordelen. Het lijkt zo puur, zo zuiver… kon hij er alleen maar deelgenoot van zijn. Een klein beetje maar. Ach, stel je niet aan, zegt hij tegen zichzelf. Hier hoor je gewoon niet bij. De elfen zijn te gracieus voor jou, te elegant voor jou. Wat moeten ze met zo’n onbehouwen krijger als jij.

Boromir ondersteunt Rúmil en Orophin als ze teruglopen naar het slaapvertrek van de tweeling. Hij legt ze op bed en gaat nog even naast ze zitten. Het is donker in de kamer. Orophin draait zich om en valt onmiddellijk in slaap. Rúmil, de jongste van het tweetal, kijkt Boromir aan. “Kom bij me liggen,” zegt hij slaperig, “alsjeblieft, Boromir. Ik zou het zo fijn vinden als je aan de andere kant van mij wilt liggen. Het was zo verschrikkelijk, wat ik zag… ik heb je nodig…”

Dat is voldoende voor Boromir. Hij is er voor wie hem nodig heeft. De woorden van Rúmil raken hem. Hij knippert met zijn ogen, kruipt dan voorzichtig en met zijn kleren aan naast de elf, voelt de zachte haren, de slanke hand in die van hem, en valt onmiddellijk in slaap.


Er kietelt iets… Boromir schrikt wakker en kijkt naar de gesloten oogleden van Rúmil, vlakbij die van hem. Zijn lange elfenharen kriebelen tegen zijn gezicht. Zijn ene hand ligt tegen de borstkas van de elf, de andere bij zijn onderbuik. Rúmil heeft zijn armen om zijn hals geslagen en drukt zichzelf tegen hem aan. Hij kan geen kant uit. Snel scant Boromir de situatie, zijn heupen tegen die van Rúmil, hij is hard. Keihard, beter gezegd. Hij wil zich snel afwenden maar voelt dan dat het wederzijds is. Er wordt iets hards tegen zijn heup geduwd, het duwt in een stevig ritme tegen hem aan. Hoe kan hij zich uit deze verstrengeling van armen en benen weten te worstelen zonder de elf wakker te maken en hen allebei in verlegenheid te brengen? Hoe kan het sowieso dat hij hierin verzeild is geraakt…

Boromir probeert zijn hand, de onderbuikhand, terug te trekken maar hoort gekreun, een gejaagde adem en zijn naam. Absoluut. Zijn naam, Boromir, als in een ademhaling. Hij kijkt naar de volle lippen van waaruit zijn naam als een zucht tevoorschijn is gekomen, voelt het ritmische geduw sterker worden en kijkt dan naar de ogen. Shit. Open.

“Onverwacht,” fluistert Rúmil droog. “Wel lekker.”

Boromir knikt. Deze eenvoudige vaststelling is hard te maken. Ze liggen verstrengeld als geliefden in een wirwar van lakens op een gigantisch groot bed. In ieder geval geen gejaagde excuses en gedoe, daar is hij dankbaar voor.

“Hand slaapt,” zegt hij, “graag terug.” En hij trekt zijn onderbuikhand eindelijk binnen zicht. Omdat Rúmil geen aanstalten maakt hem iets meer lichamelijke ruimte te geven, integendeel, de elf beweegt nog steeds lichtjes met zijn heupen, zit hij vervolgens met een arm die op vreemde wijze geen plek kan vinden. Hij legt het op Rúmils schouder, bedenkt zich, legt het op zijn zachte wang. “En toen?”

“Een kus?” vraagt Rúmil. Hij buigt zich voorover en kust de man in zijn armen.

Boromir voelt de zachte lippen, de eerste glimp van zijn tong. Ze openen hun monden en het voelt zo helemaal goed, zo spelend met tongen en kreunend…

“Ik ben al heel lang verliefd op jou,” fluistert Rúmil.

“Waarom heb je het niet…?” vraagt Boromir verbaasd.

“Omdat jij en Faramir zoveel hadden meegemaakt. Ik wilde me niet…”

“Opdringen. Juist ja.” Boromir kijkt naar de elf, haalt de haren uit zijn gezicht en kust hem nog een keer. “Hoeveel tijd denk je dat wij stervelingen hebben, hè? Stel dat dit niet toevallig was gebeurd?”

“Wie zegt dat het toevallig was,” grijnst Rúmil, gaat verder met kussen, trekt zijn handen los van Boromir’s schouders en laat ze over zijn lichaam zakken, over zijn schouders, sleutelbeenderen, tepels – Boromir kreunt – zijn buik, zijn onderbuik, zijn…

“Wowowow,” zegt Boromir, “wacht even. Ben je echt verliefd?”

“Smoor,” klinkt de stem van Rúmil, die nu ernstig naar hem kijkt. “Ik lijk te spelen maar ik meen het. Mijn broer plaagt me er al maanden mee. Ik denk dat ik al verliefd op je werd toen we samen de grenzen controleerden, je weet wel, toen in Minas Tirith, samen met Orophin. We moesten iedere dag op reis en ik kon mijn ogen niet van je afhouden.”

Hij leunt achterover, legt zijn hoofd op het kussen. “Ik zal ermee stoppen.”

“Waarmee?” vraagt Boromir, die nog moet wennen aan het idee dat hij versierd wordt op een manier die hij niet voor mogelijk heeft gehouden, door een elf nota bene, en dan ook nog eens de elf voor wie hij meer dan gewone gevoelens koestert, en die nu ineens hoort dat de betreffende elf onmiddellijk wenst te stoppen. En dat binnen vijf minuten. En dat midden in de nacht naast een – hopelijk – nog slapende tweelingbroer. Ook elf, tussen twee haakjes. Mannelijke elf, wel te verstaan. Het soort waar hij het liefst niet verliefd op wenst te worden omdat een man-vrouw relatie als het meest wenselijke wordt beschouwd in Gondor.

In Gondor. Juist ja.

“Je lichaam is gespannen. Het spijt me, Boromir, ik liet me meeslepen. Ik had er om moeten denken, jij bent, hebt, ik bedoel… wat is dit moeilijk!” Hij kijkt Boromir aan en zijn ogen zijn zo zacht. “Je bent jarenlang misbruikt. Hoe kan ik denken dat het allemaal zomaar in orde is? Na wat ik vanavond bij Faramir heb gezien… O Boromir, het was verschrikkelijk. Ik had een nachtmerrie over wat ik heb gezien, ik werd huilend wakker en voelde me zo akelig. En toen zag ik jou naast me en dacht, als jij en ik nu, dan voelt het niet meer zo alleen en koud. Maar ik realiseer me nu dat ik jou dan misbruik. Ik ben wel verliefd maar ik voel me ook rot en wil me beter voelen door jou in mij te voelen…” en die woorden raken Boromir, verhuizen rechtstreeks naar zijn kruis. In Rúmil, dat betekent dat hij wil, dat, o… De ogen van Rúmil kijken hem vol liefde aan. Dat hij het niet eerder heeft gezien. Dat hij er steeds aan voorbij is gelopen.

“Misbruik me,” fluistert Boromir met rauwe stem. “Alsjeblieft, misbruik me…” En hij pakt de hand van de elf en legt het op zijn borst. Ze gaan verder met vrijen, kruipen tegen elkaar aan en laten hun handen de vrije loop. En ondertussen fluistert Boromir: “Ik heb ook gevoelens voor jou,” en hij trekt zijn kleren uit. “En je hebt wel gelijk. Ik was bang voor mijn verleden en ben dat nog steeds een beetje,” waarna hij ook Rúmil uit zijn kleren verlost en snel weer tegen hem aan kruipt, huid tegen huid, overweldigend erotisch, “Maar weet je, ik wil leven, Rúmil. Ik wil zo graag voluit leven. Dit is leven, dit…” En hij bijt zachtjes op Rúmil’s onderlip, strijkt over zijn tepels, voelt de sensatie van elfenharen over zijn huid en zachte handen over zijn… o…

“Maar hoe?” vraagt hij ineens, zit rechtop en kijkt Rúmil verwilderd aan. “Sorry, maar ik weet niet hoe… ik heb nog nooit… ik bedoel, mijn vader, en vrouwen, maar verder…”

“Sshh”, klinkt een stem achter hem. Hij kijkt achterom.

Nog een elf. Nog een elf?

“Ik zal mijn broertje helpen,” klinkt de hese stem van Orophin. “Het is je eerste keer en dat kan niet speciaal genoeg zijn.”

Hij staat naast het bed – hoe is die elf hier in vredesnaam ongezien terecht gekomen, snel als de wind zijn ze, snel als… “laat het je gebeuren. Hij en ik hebben al zo vaak de liefde bedreven… leun maar voorover en kus Rúmil, toe maar. Verder hoef je niets te doen. Het zal anders worden dan wat je ooit eerder hebt meegemaakt…”

Boromir laat zich voorover zakken. Als dingen ontzettend vreemd zijn dan kunnen ze opeens normaal voelen. Er is gewoon een elf die midden in de nacht zijn liefde aan hem verklaard en begint te vrijen op een manier die nog nooit, … o …Rúmil kust hem en trekt zijn lichaam naar zich toe, stevig, zodat hij ineens bovenop de tengere elf terecht komt, – zijn geslacht ligt nu naast die van hem, hard, lekkend, dik… Ze beginnen te bewegen… En dan is er gewoon een andere elf die zijn rug streelt en ineens voorover leunt en nu met zijn penis tussen zijn billen terecht komt. Dan is er een hand die zijn erectie omvat en het, o, o. Wowowo, o! naar binnen leidt in de smalste opening die hij ooit heeft gevoeld. Boromir’s geslacht verdwijnt langzaam in Rúmil, en het is daar zo nauw, zo heerlijk. Maar het doet pijn! denkt hij dan geschrokken en dan is er Rúmil’s stem die weet wat hij bedoelt en zegt: “Ik had me al voorbereid op jou, Meleth-nin,” En wat moet dat nu weer betekenen, denkt hij, waarna zijn gedachten simpelweg worden opgevangen en antwoord krijgen: “Mijn lief…”, waarna hij begint te bewegen en oheiligemoederopallewereldfuck, fuck, fuck! Wat is dit nauw en strak en heet en geil en, djeezus, holymotherfuck, fuck, “Fuck!”

En de elf op zijn rug die heel gewoon een vinger naar binnen werkt, zachtjes, heen en weer… het voelt eerst vreemd en zelfs een beetje pijnlijk, maar dan, dan… fuck, fuck, wat geil, wat ongelooflijk… daar, ja daar! Een tweede vinger, een derde… en alles is anders als met vader, Rúmil kust hem, kreunt in zijn mond en blijft maar fluisteren, “Meleth, Meleth, je bent zo mooi, zo bijzonder, zo schoon…” En Orophin, die nu heel voorzichtig zijn geslacht naar binnen werkt en verdomd, dat voelt nog lekker ook, dat is zo anders dan, zo.. niet aan denken! Nu niet!… en de stem in zijn oor, “sshhh,” je bent nu hier, Meleth, hier bij mij, bij ons…” en dan de twee lijven, beneden hem en bovenop hem die beginnen te bewegen. En het gaat zo snel, de golven komen, hij kromt zijn rug, schreeuwt, brult… komt klaar… snikt… “O Rúmil, Rúmil…”

Hoofdstuk 12

De band voelt zo warm… o Haldir, dat ik je nu op deze manier kan bereiken, altijd. Wat een geschenk.

Ik hoor je stem zo krachtig. Nu zal niks of niemand ons meer uiteen kunnen drijven, nu kunnen we alles aan. Samen zullen we zoveel sterker zijn, mijn lief. Als we onze krachten bundelen dan denk ik dat…

Een krachtige stroom aan verdriet. Haldir opent zijn ogen. Faramir ligt in zijn armen en kijkt hem aan. Hij kust hem op zijn voorhoofd. “Wat is er, Meleth-Nin?”

“En toch is het niet zo. Wat we hoopten is niet gebeurd. Het Verbond was klaar en toen kwam deze herinnering naar boven. Het heeft zoveel schade berokkent! Je was er bijna niet meer, Haldir, ik hoorde hoe ver weg je was, en je broers waren dat ook. Het Verbond tussen ons was toch niet sterk genoeg. Als Boromir er niet geweest was dan…”

Haldir weet even niet wat hij moet zeggen. Hij weet dat Faramir gelijk heeft maar wil er niet aan denken. “Je kon er niks aan doen, Faramir, het overviel je en het was heftiger dan ooit tevoren. Mijn god, wat heb je veel meegemaakt, en wat moet het ook afschuwelijk zijn geweest met die andere slachtoffers erbij, de dwerg en de hobbit…”

“En de elf, de mens, de … Laat maar,” zegt Faramir. “Ach fuck, er is nog zoveel meer gebeurd. Het is een hel geweest maar ik wil die herinneringen niet meer! Ik ben het zat. Ik wil verder. Ik wil geen herbelevingen. En het akelige is dat ik veel momenten moet hebben weggestopt die nu pas naar boven komen en ik weet niet wat er nog meer kan komen, het overvalt me iedere keer! Deze keer waren het woorden die je zei die toevallig leken op wat de dwerg me had gezegd. Hoe kan ik zoiets voorkomen als ik niet eens weet waarvoor ik je moet waarschuwen? Hoe kan ik er zeker van zijn dat het niet, op een onbewaakt ogenblik, jouw dood kan worden? Of die van Rúmil en Orophin? Als Boromir er deze keer niet geweest was…”

Maar hij was er! Haldir communiceert ineens via de band en Faramir gaat met hem mee.

Hij had er ook niet kunnen zijn. Een volgende keer zou Boromir er ook niet kunnen zijn. Wat moeten we dan doen?

Mis, mijn kleine broer. Ik zal er altijd zijn.

Wat?

Vraag me niet hoe het kan maar toen je mijn naam hoorde, kon ik je luid en duidelijk verstaan. Ik geloof dat ik nu ook in deze soep aan het rondroeren ben. Jee, wat een raar gevoel, alsof ik stroop in mijn hoofd heb en alle kanten op kan zwemmen. Alsof ik er een tweede mij is die helemaal zijn eigen gang kan gaan. Best wel gaaf, eigenlijk.

Bo?

Yep. Je eigenste broer. Vanaf nu heb ik ook een plekje in deze vreemde, stromende wereld. Ik snap er niks van … nou ja. Ik ben er. Vanaf nu hoef je maar te roepen en ik zal ervoor zorgen dat alles wat elf is bij jouw herinneringen uit de buurt blijft.

Maar hoe weet ik of jij…?

Hee, kleintje. Wat ik allemaal al niet heb meegemaakt en overleefd. Ik ben sterk, ik kan het nodige verdragen.

Haldir begint te glimlachen.

“Wat?” vraagt Faramir.

“Ik heb het doorgekregen,” zegt de elf. “Rúmil heeft hem eindelijk, eindelijk…”

“Wat. Dat meen je niet!”

“Broertje was smoorverliefd. En, wacht even…” Haldir lijkt naar even weg te zakken in de band tussen hem en zijn broers, grijnst nog een keer, knikt, en gaat verder: “Ok, twee broertjes hebben die van jou verleid en hebben niet meer geslapen vannacht. Ze zijn in alle standen en, nou ja, wat geweldig! Tussen Boromir en Rúmil is Het Verbond tot stand gekomen…”

Faramir glimlacht nu ook. “Jee, dat had ik nooit gedacht.” Hij denkt even na. “Maar hoe kan het dan dat Boromir met mij…?”

“Had jij vannacht contact met Rúmil en Orohin?”

“Eh, ja. Even…”

“Dat is het, denk ik, “ zegt Haldir peinzend. “Er is een band tussen jou en mij, en een tussen mij en mijn broers. Ik denk dat de banden soms sterk genoeg zijn en de liefde krachtig genoeg, om ook andere verbindingen tot stand te kunnen brengen. En dan communiceer jij dus met mijn broers, via mijn band met hen…”

“Maar je broers zijn rechtstreeks verbonden met jou. Jij bent niet verbonden met Boromir. Ik communiceer dus met Boromir via mijn band met jou, via jouw band met Rúmil, en via Rúmil’s band met Boromir. Maar… Dat is een hinkstapspringen van hier tot weet ik veel waar, dat is toch ongelooflijk…”

“En zeldzaam,” voegt Haldir toe. “Ik weet dat dit bijzonder is. Het vindt alleen plaats als de liefde tussen twee individuen zo sterk is, zo krachtig, dat… heb je ooit gemeenschap met je broer gehad, Meleth-Nin?”

Faramir krijgt een kleur. “Nee! Hoe kom je erbij!”

“Ik heb het wel met mijn broers gehad.”

“Ik weet het. Dat vertelde Rúmil mij, toen ik Het Verbond creëerde…”

“Die ratelaar…”

“Wat?”

“Laat maar. Maar je hebt dus nooit…?”

“Nee!”

“Heb je er wel eens aan gedacht?”

“Nee!” roept Faramir nu. Hij gaat rechtop zitten en kijkt met een wilde blik in zijn ogen naar Haldir. Hij wil van alles roepen, spant zich, zoekt zijn woorden, wil verdedigende en verklarende woorden gebruiken, zucht. En zegt: “Ja.”

“Zoveel hou je dus van hem,” zegt Haldir en glimlacht.

“Ik geloof het wel. Als kind dan. Maar het was fout, we waren broers, het kon niet!”

“In Gondor.”

“In Gondor.” Faramir laat zich weer achterover vallen op het kussen. “Dat is ook zo, alles is hier anders. Jullie zijn zoveel gemakkelijker dan wij. In Lothlorien zou het kunnen. Maar goed, doet er ook niet toe. Ik geloof dat de band al tot stand is gekomen.”

Hij kijkt naar Haldir. “Ik weet niet hoe het allemaal precies werkt maar … als ik hem probeer te bereiken, kun jij hem dan ook horen? Het zou geweldig zijn als we op deze manier met ons vijven contact kunnen onderhouden. Misschien kan Bo ons inderdaad helpen.”

“Ik zal mee luisteren, zegt Haldir.

Boromir, roept Faramir

Je hoeft niet te schreeuwen. Ik ben er.

Dag! Zegt Haldir.

Sjonge, jonge, dit wordt steeds raarder. Dag Haldir! Dag lieve broer van me.

Er klinkt een gegrinnik door de band. Ik ben verliefd, Fara, ik ben zo verschrikkelijk verliefd dat ik uit elkaar ga barsten binnenkort. Kan niet anders. Rúmil is het mooiste wezen in Midden-Aarde…

Ik hoor je stem zo helder, zo krachtig… klinkt Faramir’s stem.

Rúmil heeft het me uitgelegd. Jij en ik houden kennelijk heel erg veel van elkaar.

Ik geloof het ook. Boromir…

Ja broertje, – gek is dit zeg, ongelooflijk maf –

Weet je zeker dat je Haldir en zijn broers kunt beschermen tegen mijn herinneringen, via de band?

Zeker weten. Jij zult me alleen moeten waarschuwen en daar heb je nooit zo’n zin in, je wilt het graag zelf oplossen. Als jij niks van je laat horen weet ik niks. Zo simpel is het. Het is gemakkelijk om je terug te trekken. Dus, wat denk je, ga je mijn naam roepen als het mis gaat?

Ik denk het wel, ik… Ja. Zeker weten. Ja

Blijven oefenen, Fara, blijf het tegen jezelf zeggen. Als er herinneringen komen, dan roep ik Bo. Punt. Ok? .

Ok.

Dan kan ik de elfen beschermen. Hoor je dat Haldir? Dan kan ik jou en je broers beschermen en alle elfen van Midden-Aarde als het moet. Altijd. Ik voel de band zo sterk, Fara. Het is als een rivier en ik sta er middenin. Ik kan ermee doen wat ik wil. Hee, twijfel niet. Je hoeft niet bang te zijn, ik ben de krijger, weet je nog? De gespierde, de krachtige, degene die iedere veldslag weet te winnen?

Je zelfvertrouwen is terug.

Volledig.

Ik hou van je, Bo.

Ik hou ook van jou, broertje. Gaat het verder een beetje? Je hebt het zo zwaar gehad vannacht. Ik was zo bang, ik dacht dat je… je bent er nog.

Ik ben er nog. En jij hebt… met Rúmil?

Hij verleidde me.

Een elf die jou verleidt?

Yep. Er bestaan nog wonderen in de wereld. Godzijdank, Fara. We zijn hier en we leven. We hebben lief. We zijn rijk, zo rijk.

Zo verschrikkelijk rijk…

Faramir opent zijn ogen en kijkt naar Haldir. Ze glimlachen tegelijk.

Epiloog 1

Boromir heeft gelijk. Het lukt hem om de stroom aan herinneringen die soms nog totaal onverwacht door Faramir heen trekken af te schermen voor de elfen. Zodra Faramir maar het zwakste, zachtste “Bo” laat horen, waar hij ook is, sluit Boromir zijn ogen, concentreert zich op de band, werpt een dam op en verdedigt het als een krijger. Er komt geen glimp, geen geluidje, geen enkel beeld doorheen.

Ineens weet iedereen dat de veiligheid gegarandeerd is en begint de knagende twijfel – wat als Boromir zich middenin een strijd bevindt, wat als Faramir geen alarm slaat – te verdwijnen. De mannen kunnen zich aan hun nieuwe levens gaan wijden.

Orophin, de enige van de vijf mannen die alleen is, vindt na een paar jaar een elvenvrouw en trouwt. Ze krijgen twee dochters, Nae en Mirzil. Zijn contact met zijn broers zal hecht en sterk blijven. De onderlinge band tussen de vijf mannen zal sowieso, onafgebroken, blijven groeien in kracht.

Boromir en Rúmil blijven bij elkaar. Ze zullen geen kinderen krijgen maar ze helpen vaak bij de opvoeding van Na een Mirzil. Samen worden ze de aanvoerders van de bewakers van de grenzen van Lothlorien en ze zullen een belangrijke, zo niet bepalende, rol spelen in de Strijd tegen de Heerschappij van Orks en Nadreqze, die de vredelievende volkeren van Midden-Aarde uiteindelijk zullen winnen.

Denethor zal jaren gevangen worden gehouden maar dan, in de strijd van De Ring, met slimme listen weer tevoorschijn komen en regeren of er niks is gebeurd. Zijn zoons zullen terugkeren om hem te helpen in de strijd en Midden-Aarde dienen. Denethor’s neiging om de Palanthir voor zijn eigen doeleinden te gebruiken zal sterker worden, zodat hij in de macht komt van Sauron. Uiteindelijk zal hij, zoals nu eenmaal altijd gebeurt met de krachten van de duisternis, het licht niet meer zien.

Haldir en Faramir zullen de weg naar genezing blijven volgen – Haldir onverschrokken, Faramir levenslustig, beiden zich vasthoudend aan hun intense liefde voor elkaar. In Midden-Aarde is er geen stel te vinden bij wie de liefde zo zichtbaar, zo voor iedereen waarneembaar, aanwezig is. De vroeger zo arrogant overkomende Haldir en de schichtige, verlegen Faramir, veranderen in elkaars nabijheid in edelmoedige, vriendelijke en daadkrachtige mannen die weten wat lijden is, die de verste uithoeken van de gruwelen van het menselijk bestaan hebben leren kennen, en daardoor zoveel voor anderen kunnen betekenen. Zij zullen, naast het feit dat ze hun dagelijkse taken bekwaam weten uit te voeren, vooral raadsgevers en helpers worden: degenen die worden opgezocht als iemand zich in geestelijke nood bevindt.

Faramir zal tot zijn verbazing merken dat de vreselijke beelden steeds minder vaak terugkeren. Ze vervagen niet, integendeel, de herinneringen blijven krachtig als dolkstoten, maar hun terugkeer neemt in frequentie af waardoor het leven steeds meer de nadruk op het warme, mooie en fijne gaat krijgen en er uiteindelijk een dag komt, jaren later, dat Faramir dat onrustige, vage gevoel van angst niet langer dagelijks voelt. Hij bloeit op als nooit tevoren, voelt zich gelukkig en is blij, zo blij, dat hij ooit is tegengehouden toen hij dood wilde tijdens die vreselijke nacht, toen leven niet langer mogelijk leek…

Epiloog 2

“Meleth-nin, ik hou van jou en juist daarom doe ik dit,” fluistert Haldrir. “Ik zal nooit vergeten wat je me vertelde in de nacht na het completeren van Het Verbond. Je hebt lichamelijk naar hem verlangd en daar is niks mis mee. In de wereld der elfen kennen we geen verkrachting, bestaat het woord incest niet, en zetten we monogamie niet centraal. Bij ons is het allemaal tamelijk eenvoudig. Het is goed als er liefde is, het is niet goed als er geen liefde is. Punt.”

Faramir kijkt naar zijn geliefde. “Maar het is al zoveel jaren geleden dat ik dat heb gezegd. En toen was het alweer zoveel jaren geleden dat ik het had gevoeld!”

“Alsof het ooit vervaagt, mijn lief. Alsof het ooit kan verdwijnen…”

Faramir stopt. Het is donker in Lothlorien maar de maan schijnt af en toe door het dichte bladerdek waardoor Haldir’s gezicht glanst in het zilverwitte licht. “Maar betekent het dan ook dat jij, dat…?”

Haldir loopt naar hem toe, slaat zijn armen om hem heen en fluistert: “Heel, heel soms”.

“Maar dan, is het, kan…?”

“Als jij het goed vindt zal ik nog wel een keer naar Rúmil en Orophin willen gaan, maar alleen als jij het goed vindt, anders niet. Er zit totaal geen noodzaak in, het is alleen zo, het klinkt misschien vreemd maar het is zo… bekend. Zo eeuwenoud vertrouwd. Het heeft geen haast en kent ook geen druk, geen enkele, hoor je dat? En als je het niet wilt hoeft het niet.”

Faramir houdt zijn hoofd scheef en kijk naar Haldir. Zal hij het aan kunnen? Hoe zal het voor hem zijn als hij denkt aan het vrijen tussen de elfenbroers? Het idee dat ze dat vroeger met elkaar hebben gedeeld heeft hem nooit eerder jaloers gemaakt, maar zal een herhaling ervan voor dezelfde rustige acceptatie kunnen zorgen, of zullen er angsten, herinneringen en onzekerheden een rol gaan spelen? Hij probeert het zich voor te stellen. Hij voelt vooral warmte en nieuwsgierigheid naar wat Haldir met zijn broers gaat doen. Kon hij maar even om het hoekje kijken…

“Doe het dan nu,” zegt hij. “Dan voelt het goed.”

Haldir kijkt hem verbaasd aan. “Maar…”

“Ik weet het zeker, Haldir. Het voelt zelfs alsof we elkaar op een vreemde manier helpen. Alsof het gelijkwaardig is.”

“Net als tijdens onze eerste ochtend,” fluistert Haldir. “O Faramir, wat heb ik gedaan om jou in mijn leven te verdienen”.

“Als je vannacht maar niet gelijk gaat slapen, en ervoor zorgt dat we er nog even over kunnen praten…” Faramir kijkt hem grijnzend aan en geef zijn lief een kus op zijn neus.

“Ik peins niet over slapen. Ik wil ook alles van jou horen. Alles, tot in de kleinste details.”

Haldir’s woorden verhuizen rechtstreeks naar zijn kruis. Faramir voelt dat hij een rood hoofd begint te krijgen. Het idee dat ze seksuele belevenissen met elkaar gaan uitwisselen en delen is opwindend. “Het is goed,” zegt Faramir. “Ik zie je vanavond of vannacht, mijn lief. En reken maar dat ik je wakker maak als je toch in slaap bent gevallen. Ik ken je…”

Haldir geeft hem een kus op zijn voorhoofd, fluistert een paar lieve woorden, stelt hem gerust – als hij het echt niet wil dan hoeft het niet – en verdwijnt in de groene schaduwen van het woud.


“Shit,” zegt Boromir als hij zijn jongere broer voor zich ziet.

“Shit,” beaamt Faramir.

Ze begrijpen elkaar en grijnzen zoals alleen broers (of zussen, maar die zijn er nu eenmaal niet) kunnen doen..

Ze staan voor elkaar in een talan voor logees, die, gezien de moeite van sommige volkeren om in een boom te slapen, op de grond is gebouwd. Het heeft een deur die uit komt op de bemoste bodem van het bos, een kleine woonkamer met een open haard, een keuken, een badkamer en een slaapkamer met daarin het grote, ronde elfenbed dat een vertrouwde aanblik is geworden. Faramir en Boromir kijken naar het bed. Ze weten wat hun geliefden van hen willen.

“Ik kan dit niet,” zegt Boromir.

“Ik ook niet,” grijnst Faramir.

“Rúmil begrijpt er niks van.”

“Haldir dacht dat ik toestemde maar ik was het die hem toestemming gaf voor zijn broers, maar ik zei niks over jou en mij.”

Ze kijken om zich heen. De deur naar de slaapkamer staat wijd open. Er branden kaarsen. Het bed is mooi opgemaakt, de open haard brandt. In de woonkamer is het donker en kil.

“Het is overduidelijk,” zegt Faramir.

“Ze laten niks aan het toeval over,” knikt Boromir. “Hee, maar ik heb wijn. Zullen we gewoon op bed liggen en…?”

“Lekker.”

Ze gaan op bed liggen, de fles wijn tussen hen in, en beginnen te praten over hun levens, hun liefdes, herinneringen en werkzaamheden. Ze praten om hun stemmen te horen en ze praten om niets anders te hoeven doen. Woord na woord na woord praten ze hun hoofden leeg. Dan, als het al laat in de avond moet zijn en Faramir slaperig wordt, kijkt hij naar zijn broer en realiseert zich ineens zijn belofte.

“Ik eh, zou Haldir vertellen over… eh…”

“Ik ook,” grijnst Boromir. “Rúmil was verschrikkelijk nieuwsgierig. Elfen…” Hij buigt zich voorover, tikt zijn jonge broer tegen zijn wang en fluistert, een beetje aangeschoten: “Even kussen dan maar? Hebben we in ieder geval iets te melden.”

Faramir knikt, zenuwachtig ineens. Zijn broer leunt dichterbij, komt in een vreemde, lichamelijke positie terecht, verschuift zijn lichaam dichter naar die van Faramir, slaat zijn arm om hem heen, houdt de palm van zijn hand tegen de wang van zijn jonge broer, kijkt hem aan, grijnst even, en kust zacht zijn lippen. Even lijkt het erop alsof dat genoeg is geweest maar dan lijkt hij te twijfelen, leunt hij toch dichterbij, opent zijn lippen en zoekt met zijn tong naar die van Faramir.

O, maar dat. Dat…

Dat gevoel, alsof hun lippen precies weten waaraan ze kunnen knabbelen, hoe ze het beste aan een onderlip kunnen zuigen, alsof de smaak dezelfde is en de zachte dans van hun tongen synchroon verloopt, alsof hun handen precies weten wat ze moeten doen en elkaar niet in de weg zitten… het is zo intens, zo gek makend opwindend… Faramir kreunt in de mond van zijn broer, Boromir’s hand gaat ineens op zoek naar, naar… hij graait en vindt steeds opnieuw wat hij zoekt, voelt de strakke, gladde huid van zijn broer die hij zo vaak heeft gewassen, raakt de haren aan die hij heeft gekamd, voelt de bewegingen van een lichaam dat hij kent alsof het de zijne is… Faramir voelt het lijf van de stoeipartijen, de armen die hem vasthouden als hij in bad zit, de benen die hem grappend laten struikelen… het is hetzelfde en zo anders, hij kruipt dichter naar Boromir toe, duwt zijn heupen tegen, tegen… o

Ze stoppen tegelijk.

O, maar…

“Ik dacht niet dat…” zegt Boromir.

“Dat het zo, zo…” vult Faramir aan.

Ze kijken elkaar aan, taxeren even, maar dan ligt Boromir’s hand over Faramir’s schouder en trekt deze naar zich toe en gaat Faramir’s hand op zoek naar zoveel mogelijk blote huid, hij kruipt onder het shirt van zijn broer, rukt het open, zoekt naar, naar… en hun monden vinden elkaar weer en hun kussen dansen als, als… kleren verdwijnen zo gemakkelijk, hun lijven vinden elkaar zo vanzelfsprekend maar hun monden en hun lippen zijn zacht en heet en jagen gevoelens tot grote hoogten. Het is zo opwindend, zo, zo… ze kunnen er geen genoeg van krijgen. Kreunend liggen de broers naast elkaar op bed in een verstrengeling van armen en benen, wild vrijend in een hartstocht die hen overmeesterd en meevoert en Boromir lijkt de leiding te nemen maar het is Faramir die hem omrolt en hem bovenop zich trekt, die aan zijn kleren begint te sjorren en fluistert “O Bo, Bo, dit is, ik… wil…”

Boromir stopt even en kijkt in Faramir’s gezicht, hoe gaat het met hem, hoe… maar hij ziet glinsterende ogen, rode wangen en half geopende lippen. Hij buigt naar voren en zuigt op de vragende lippen, zijn hand streelt over het kronkelende lichaam onder zich en voelt hoe zijn broer begint te trillen, voelt dat het goed is, verder, harder, meer, zoekt naar naakte huid en ontdekt als in een extatische, erotische droom dat hij bezig is om Faramir te strekken, vingers naar binnen en er weer uit, zijn erectie bijna pijnlijk hard, lekkend en naar binnen, voorzichtig, je bent zo groot, Bo, zo groot… en dan duwen… vul me, harder! En dan helemaal in zijn lichaam zijn, de man die hij het langst heeft lief gehad, zijn broer die hij kent als geen ander, zo vertrouwd, zo eigen en toch zo nieuw ineens. Hij kijkt in de blauwgrijze ogen, strijkt een lichtbruine krul opzij, geeft een zachte kus op zijn gezwollen lippen en fluistert achter elkaar door hoeveel hij van hem houdt en hoe geweldig hij is.

Faramir voelt hoe zijn broer hem vult, volledig, zijn geslacht is nog veel groter dan hij voor mogelijk had gehouden maar niet pijnlijk en ruw, zoals de Orks, maar zacht en glad… en hij beweegt voorzichtig en niet, niet…

Verstarring. Een snelle ademhaling, de terugkeer van… Blijf, Fara, blijf… ik ben niet als zij, ik hou van je. Ik hou zo verschrikkelijk veel van jou. Hier heb ik als tiener zo vaak over gefantaseerd en nu is het werkelijkheid… o, als ik je toevallig naakt zag, als je opstond uit het bad en een handdoek vergat, als ik met je stoeide en ik voelde je hard worden…zo vaak, zo vaak… En Faramir voelt zich terugkeren nog voordat hij kan worden meegesleept in een herbeleving, voelt hoe Boromir in en uit hem glijdt, harder, steeds harder, zijn rug kromt … hoe hij de eerste golven omhoog voelt komen… Ze komen tegelijk klaar en voelen de pulserende band die ze later op de avond zullen completeren. En het licht zal zijn als goud. En ze zullen allebei huilen.

“Maar wat als ik dood ga,” fluistert Boromir als het middernacht is geweest en ze allebei aan de elfen hebben laten weten dat ze toch maar, uitgeput, bij elkaar zullen slapen omdat ze gewoon geen puf meer hebben om hun eigen talan’s op te zoeken. De elfenbroers hadden vooral gegiecheld, ze voelden in de band hoe goed het was geweest. Nu liggen de broers op bed en kijken naar het licht van de volle maan die op de bladeren valt.

“Je gaat niet dood,” zegt Faramir slaperig.

“Dat weet je niet,” zegt Boromir, ernstig ineens. “Dat weet je echt niet, Fara. Ik ben een krijger, ik loop zoveel risico op een verdwaalde of ongeziene pijl…”

“Kun je geen krijger meer zijn?”

“Misschien. Wie weet kan ik iets anders zoeken en vinden dat bij me hoort. Dat zou kunnen Fara, ik hou genoeg van je om dat te willen. Maar voor als het niet lukt wil ik toch met je gaan oefenen. Ik ken de band nu door en door, ik weet steeds beter wat ik moet doen om de herbelevingen te stoppen. Ik ga het je leren.”

“Dat is goed.” En even later: “Hee Bo, ik vond het…”

“Ik ook.”

Maar wat als ik nog een keer, of jij, kan, ga… Faramir kijkt zijn broer vragend aan. De gevoelens tussen hem en Boromir zijn zo onverwacht heftig geweest dat hij zich niet kan voorstellen dat hij nu nooit meer… maar zal Haldir dat goed vinden?

Maar natuurlijk, mijn lief, klinkt Haldir’s stem.

Geldt ook voor jou, Boromir, zeggen Rúmil en Orophin.

Hee! Roept Boromir met luide stem. Ze schrikken allemaal van hem.

O Valar, hij is nog sterker geworden, zegt Rúmil. Hee lief, gaat ie?

Ja, en met jou, schatje? Boromir’s stem klinkt grijnzend en voelt plagerig maar gaat luidkeels nog even door. Bemoeials. Privacy, weten jullie nog?

Trusten, snoepje van me, plaagt Rúmil.

Kan het wat zachter? klinkt de stem van Orophin. ‘K sliep bijna.

Een grijns trekt door de band. Boromir deelt plaagstoten uit en trekt zich terug. Rúmil verdwijnt ook. Het wordt stil.

Morgen zullen we bijpraten, mijn lief. Ik hou zo verschrikkelijk veel van jou… fluistert Haldir.

Faramir slaapt bijna, kruipt dicht tegen het warme lichaam van zijn broer, geeft hem nog een kus en glimlacht. Dat het zo kan zijn, dat het allemaal zo verschrikkelijk liefdevol en mooi kan zijn. Dat ik leef… dank jullie, mijn dierbaren. Dank jullie voor alles wat jullie voor me hebben gedaan. Ik voel me zo veilig, zo goed. En nog weer later, amper nog hoorbaar behalve voor de elf aan wie hij zich heeft verbonden tot zo lang hij leeft: Ik hou van jou…

Einde

NB Het is niet toegestaan dit verhaal (in originele versie of als vertaling) verder te verspreiden (incl. via email) zonder toestemming van de auteur. [ meer info ]
NB: Please do not distribute (by any means, including email) or repost this story (including translations) without the author's prior permission. [ more ]

Enjoyed this story? Then be sure to let the author know by posting a comment at https://www.faramirfiction.com/fiction/nadreqze-of-de-liefde-van-een-man-en-een-elf. Positive feedback is what keeps authors writing more stories!


1 Comment(s)

anyone know if there is a way to translate into English or Spanish?

Waterwolf--
To translate, try the little flag buttons in the right side menu, under 'Translate'. Those will sent you to Google's translating engine. Alternatively, you could try Yahoo or Microsoft.
-the archivist
— waterwolf    Thursday 1 July 2010, 2:51    #

Subscribe to comments | Get comments by email | View all recent comments


Comment

  Textile help

All fields except 'Web' are required. The 'submit' button will become active after you've clicked 'preview'.
Your email address will NOT be displayed publicly. It will only be sent to the author so she (he) can reply to your comment in private. If you want to keep track of comments on this article, you can subscribe to its comments feed.

Filter

Hide | Show adult content

Adult content is shown. [what's this?]

Adult content is hidden.
NB: This site is still for adults only, even with the adult content filter on! [what's this?]

Translate

  • EN
  • ES
  • JP
  • FR
  • PT
  • KO
  • IT
  • RU
  • CN

More stories in: